donderdag 29 december 2011

Brief aan de weemoed (1).

Beste weemoed,

Met enige schroom schrijf ik je dan toch eindelijk een brief. Met schroom zeg ik, enerzijds vanwege een gevoel waaraan ik maar nauwelijks kan ontkomen. Het gevoel dat je boven me staat en dat ik geen enkele grip op je heb. Met schroom, anderzijds, aangezien je wellicht geen verantwoording aan me kunt afleggen, omdat je in het geheel geen zeggenschap over jezelf hebt. Met schroom, tenslotte, omdat ik eenvoudigweg tegen je op kijk.

Beste weemoed, ik ga met de deur in huis vallen. Waarom overval je me altijd op de meest oneigenlijke momenten? Ik geef toe, er zijn momenten, waarop ik jou zou mogen verwachten. Momenten, waarop in ieder geval een nauwelijks waarneembaar gevoel van treurigheid in mij zou mogen opkomen. Treurigheid, verweven met vreugdevolle herinneringen. Jij zou er moeten zijn bij momenten van geboren worden en sterven, bij momenten van afscheid nemen en herenigd worden, bij momenten van herdenken en vooruitblikken. Zo hoort het, vind ik. Dan reken ik op je. Maar waarom ben je er juist op die momenten niet? Of ben je er dan wel, maar voel ik je niet?

Mijn belangrijkste vraag gaat echter over die momenten, waarop ik jou niet verwacht. Op een heel-gewone-door-de-weekse-avond, zoals ik dat noem. Je komt opeens op bezoek! Waarom? Bedenk je dat nou zelf of wordt je gestuurd? Je komt zomaar binnen! Heb je niet geleerd om aan te kloppen, beste weemoed? Dan zou ik erover kunnen nadenken of ik je zou binnenlaten. Ben je bang dat ik je deur wijs? Dan is je angst terecht, want soms zit ik helemaal niet op je te wachten. Ik ben bezig met het leven van mijn leven, zonder te denken aan wat achter me ligt of aan wat nog komen gaat. En jij komt dan, bijna brutaal, binnen en gaat op mijn lievelingsstoel zitten. Je bént er dan. Allesoverheersend. Zelfgenoegzaam. Alsof het heel normaal is. Vaak zonder een woord te zeggen. Als je nou nog wat zou zeggen. Dan zou ik tenminste weten wat je precies kwam doen. Of wat de reden was van je bezoek.

Het volgende verbaast je misschien, maar het zou ook zomaar kunnen dat ik je wél binnenlaat. Soms ben je heel erg welkom. Kijk, er zijn mensen die in je zwelgen. Soms vind ik het ook heerlijk om in je te zwelgen! Dan geef ik mij volledig aan je over. Dan hoop ik dat je voorlopig niet meer weggaat. Dan doe ik mijn ogen dicht en hou ik je vast. Dan gebruik ik je om dat éne speciale moment van toen, lang of kort geleden, opnieuw te beleven. Levensecht! Vind je het erg, weemoed, dat ik je soms gebruik? Ik hoop dat je het fijn vindt! Maar ik verdenk je er ook van, dat je het eigenlijk niet aankunt. Want zo opeens ben je dan verdwenen. Alsof je voor me wegvlucht. Of doe je het om mij te beschermen? Dat zou erg aardig van je zijn. Het zou natuurlijk ook nog kunnen dat je wordt teruggeroepen. Dat zou een mooie gedachte zijn!

Het is niet zo dat ik je met deze brief wil aanvallen, dat begrijp je toch wel?! Begrijp je dat? Ik kijk tegen je op, weemoed. Je kunt dingen in mij teweeg brengen als geen ander. Ik heb je nodig en tegelijkertijd zou ik je graag een tijdje niet zien. Ik denk dat wij een haat-liefde verhouding hebben. Daar schrik je hopelijk niet van. Misschien zie jij het ook zo. Hoe kijk jij eigenlijk tegen onze verhouding aan?

Je ziet wel dat ik veel vragen heb aan jou, weemoed. Ik hoop dat ze je zullen bereiken. Je vindt het vast niet erg dat ik ze stel. Ik zie er naar uit dat je ze gaat beantwoorden. Maar als je dat niet doet, zal ik je daar niet op aan kijken. Ik blijf graag vrienden met je.

Tot ooit,

De gazelle

-
wordt vervolgd.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten