vrijdag 14 december 2012

Brief aan Rood.



Beste Rood,

Te midden van deze novembermaand, midden in de herfst, realiseer ik me dat jij wel de eerste bent die een brief verdient. Na jaren in volle overtuiging jou als favoriete kleur te hebben, ben ik zo met je verweven dat de grens tussen jou en mij zowat onzichtbaar is. Ik heb toch nog wel iets weg van andere kleuren, maar jij bent enkel ontzettend rood. Onomstotelijk rood! Daarom schrijf ik je met mijn hart in vuur en vlam voor jou, en met koude, rode, bibberende handen deze brief.

Het is mij geen vraag waarom er zo’n grote aantrekkingskracht in jou is, beste Rood. Je bent de kleur van liefde, passie en verlangen, van uithoudingsvermogen, van wilskracht en moed. In principe genoeg ingrediënten voor een prachtig bestaan lijkt mij.  

Maar dat is niet het enige. Als ik aan jou denk, denk ik aan het opgaan van de zon en het prachtige avondrood dat de lucht kleurt. Ik denk aan de sierlijke borst van het roodborstje, de allesovertreffende kleur van de bladeren, de statige kam van de haan, een grote bos rozen, kerstmuts, Argentijnse wijn.

Ik denk aan blozende wangen, een verkleurde huid door de zon, betraande ogen. Betraande ogen doordat er tranen gelachen zijn en doordat er tranen gehuild zijn. Je bruist van gevoelens en emotie, beste Rood. Soms zo veel, dat mijn hoofd en hart dreigen te barsten. Dan sla je wat door, geloof ik. Dan is er zoveel in mij dat het onbenoembaar, onbegrijpelijk en ondeelbaar is. Je bent zo hartstochtelijk, geeft zo veel energie, vreet zo veel energie. Je bent dubbel. Je lijkt mij wel.

Je kunt zo overheersend zijn dat je leidt tot uitspraken als ‘buigen of barsten’, ‘koste wat het kost’ of ‘nu of nooit’. Gepaard met een beste berg agressie, overgoten met een vleugje sarcasme en wat ik-gerichtheid. Ook zet ik zo graag mijn tanden in je als ik denk aan mijn bankrekening, dreiging van rode getallen die mij bij voorbaat alvast laten duizelen. Neem uit voorzorg gerust de vorm van een aardbeienvlaai aan. Of van kersen. Alleen dat zou mij tot bedaren kunnen brengen.

Je bent mijn beschermengel. Een stopbord waar nodig, een waarschuwing bij een gevaarlijk kruispunt, rood licht wanneer andere personen vóór míj mogen gaan.

Beste Rood, je bent de kleur van bloed, leven en hoop. Over bloed wil ik verder maar zwijgen, zó bang dat ik onderuit ga als ze ons weer van elkaar willen ontvreemden. ‘Één buisje maar, is zo gedaan’ werd gezegd. Was niet eerlijk, beste Rood, dat ze jou van mij af wilden pakken destijds. Bovendien onmogelijk, ongeslaagd en oneerlijk. Voor het leven onafscheidelijk. Dat is wat wij zijn.

Het allermeest verwonder ik me over het feit dat jij de kleur van de liefde ben, Beste Rood. Liefde. Waar was ik zonder liefde? Laat ik daar maar over zwijgen. Dat is iets onder ons. Weet dat de rode loper altijd voor jou uitligt en ik je op z’n minst waardig zal ontvangen!

Een zwaai met mijn rode staart en een blozende glimlach voor jou!

De eekhoorn

donderdag 6 december 2012

Brief aan mijn alter ego.



Best alter ego, beste boskrekel,

Ik zou moeten tsjirpen. Heimwee hebben naar zomeravonden en de geur van hooi. Ik zou naar vallende sterren moeten kijken – gewoon buiten omdat dat zou moeten kunnen en ik zou wensen moeten doen. Eindeloos. Ik zou op mijn rug in het gras moeten liggen (of misschien toch maar niet op mijn rug) en me bedenken hoe klein ik ben (want dat ben ik) en hoe groot die wolken en ik zou me moeten bedenken hoe die reus van een wolk een kleine kabouterwolk achternazit. Met een schepnetwolk, wat gemeen. Hoe durft hij. Ik zou van vioolmuziek moeten houden omdat dat op tsjirpen lijkt. Ik zou eindeloos als ik nieuwe mensen ontmoet, moeten zeggen dat ik de boskrekel ben. Mét voelsprieten en dusdanig kriebelig dat ik, als ik jou, alter ego, even afleg, een beetje griezel van mezelf. En nog steeds, zou ik moeten tsjirpen. Niet omdat ik dat zou moeten, maar omdat ik dat zou willen want tsjirpen zou mijn leven zijn. Het hele leven, mijn hele adem: één groot tsjirpen. Dat zou het leven zijn. Of er nou wolken zijn of niet.

Maar best alter ego, ik weet niet wat het is. Ik hou wel van zomeravonden en hooi en wolken hoor. Ik hou zelfs wel van vioolmuziek (al moet ik er soms van huilen) en ik vind je getsjirp heel mooi. Dat is het dus niet. Maar op de één of andere manier voel ik vervreemding als ik aan je denk. Ik kan me niet meer voorstellen dat ik roep dat ik de boskrekel ben als mensen vragen hoe ik heet. Het voelt een beetje idioot. Misschien noemen mensen dat volwassen worden en zou ik één of ander ingewikkeld pseudoniem moeten verzinnen, maar dat zou me onthutsen (wat een vreemd woord is dat toch). En dus blijf ik jou, de boskrekel. Ook al identificeer ik me niet meer met tsjirpen en zomeravonden.

Nee, lief alter ego, ik hou echt van je. Maar weet je wat ik eigenlijk het liefste doe? Zien hoe de sneeuw naar beneden dwarrelt. Gewoon omdat dwarrelen wel eindeloos mag zijn. En omdat dwarrelen mooier is dan tsjirpen. Wat er dan ook maar weer dwarrelt en of dat nu warm is, koud of gloeiend heet. Ik hou ook van kerstliedjes en de sneeuw die dwarrelt als het avond is en de lantaarnpalen hun licht geven, omdat sneeuw in het lantaarnpaallicht het meest majestueus is. Of de sneeuw die in de morgen dwarrelt – hoe veelbelovend is dat. Ik hou niet van voetstappen in het eindeloze sneeuwtapijt, want in een volmaakte wereld zijn die er niet. Misschien is het dat, best alter ego, hou ik teveel van dwarrelen, nog meer dan van tsjirpen. Maar misschien hou ik ook teveel van de kou en de winter om me echt met jou te identificeren. Jij was allang doodgevroren of op zijn minst ondergesneeuwd. Gelukkig ben je mijn alter ego en kan ik je warm houden. En koesteren, omdat dat nog mooier is dan dwarrelen.

maandag 3 december 2012

Brief aan de Pepernotenpiet

Beste Pepernotenpiet,

Laat ik maar met de deur in huis vallen: pepernoten blief ik niet. Eentje gaat nog wel, een tweede lust ik nog net, maar daarna heb ik genoeg gegeten voor de volgende tien jaar. Meestal gooi ik dan ook een bijna volle zak met pepernoten weg tegen de tijd dat het bijna Pasen is – want paaseitjes lust ik wél graag. En toch trap ik er elk jaar weer in; elk jaar denk ik dat ik ze dit jaar toch echt wel lekker vind. Want het hoort bij mijn cultuur.
Ik moet je eerlijk zeggen: zolang er een dikke laag chocola over je pepernoten zit, gaat het nog wel -  ik denk dat de chocola de smaak van de pepernoten wegneemt. En zoals je misschien wel weet vanuit het grote boek van Sinterklaas – of is dat beroepsgeheim? – maakt chocola voor mij veel goed. Wat ik dan ook het meest waardeer aan jouw taak, is het feit dat je elk jaar ook weer kilo’s chocoladeletters meesleept. Of heb je daar een speciale Chocoladeletterpiet voor?

In ieder geval, van jouw pepernoten geniet ik niet, maar wel van al die schuimpjes, tummetjes en andere dingetjes die je door die pepernoten heen gooit. Kan je die niet voor me uitzoeken, een handjevol voor volgend jaar?
Maar toch: vanuit mijn voorliefde voor mijn cultuur mag je wat mij betreft wel blijven, al houd je die pepernoten maar voor jezelf!
Tinkerbell

dinsdag 27 november 2012

Brief voor de verjaardag van de boskrekel.



Beste boskrekel,

De lichten doven, de avond valt, sterren ontwaken en hangen vol overgave te schitteren aan de donkerblauwe hemel, en de volle maan werpt haar licht en schijnsel over de hele wereld. De wereld. Een soort magische wereld (onder medewerking van het toverstafje van Tinkerbell). Het vuurvliegje en de gloeiworm stralen als nooit tevoren en alles en iedereen is op jou gericht, beste boskrekel. Welkom op jouw feest!

Iedereen is er. Behalve misschien de mol en de aardworm. Maar die graven vast een gedragen en somber lied, ter ere van jouw feest. Iedereen danst en maakt muziek op de meest mogelijke manieren. Omdat jij daar zo van houd, beste Boskrekel.

Eenzaam verscholen onder een braamstruik knispert de Egel met de blaadjes onder zijn voeten. Even verderop klinkt het geruis van de olifant die zojuist uit de boom valt op dit moment. De kolibrie zingt een vrolijk feestlied. Het overduidelijke gesmak van de beer die alvast zijn tanden zet in een geweldig grote, zoete roomtaart, het tandengeklapper van de verkleumde pinguïn, het krassen van de kraai. Iedereen draagt op zijn of haar manier bij aan dit geweldige feest. In perfecte harmonie.

In het middelpunt van dit alles sta jij, beste Boskrekel. Stel je eens voor. Het middelpunt van de belangstelling en alles draait om jou, omdat jij vandaag het allerjarigst bent vandaag. Sierlijk en nog statiger dan altijd sta jij daar te glimmen. 

De Gazelle en de Baboon dansen samen op een vrolijk deuntje van de nachtegaal, terwijl Kiza en de Kameleon oog in oog een ontroerend moment doormaken. De Eekhoorn en de Mier vinden elkaar nóg aardiger dan normaal en werpen af en toe een blik op de schitterende koningstijger die speciaal voor deze dag zijn strepen nog wat bijpoetst. Kijk achter je, beste Boskrekel, en zie de Baboesjka dansen met de ijsbeer. Arm in arm. De Arend en de vlinder vliegen vleugel in vleugel en zelfs de wesp is er. Met een knoop in zijn angel, zodat hij niemand per ongeluk zal steken.

Het is een koude novemberavond, maar dat geeft niet. Want jouw voorkeur gaat uit naar kou, beste Boskrekel. Bovendien voelt alles warm en vredig op dit feest. De kruinen van de bomen maken een diepe buiging voor jou, Boskrekel, de rivier stroomt hartstochtelijker dan ooit en de maan… Daar zijn geen worden voor.
Enkel bewondering blijft over, beste Boskrekel. Verwondering van jouw kant over dit prachtige droomfeest, want begrijpen zal je het nooit.

Verwondering van onze kant, om wie jij bent, lieve Boskrekel. We zwemmen en dansen in onze eigen tranen van ontroering, werpen vertederende blikken naar jou, hebben de mooiste en meest geniale taarten ooit gebakken, de spin weeft zijn mooiste web tussen de slingers die de meest uiteenlopende kleuren en vormen aannemen. Dit alles. En dat is nog niet alles. Want jij verdient het allerbeste!!

Een waarderende en hartverwarmende knuffel van ons allemaal.

dinsdag 16 oktober 2012

Brief aan de twijfel.


Beste twijfel,

Ik heb je nog nooit ontmoet – en ik denk dat als ik je tegen zou komen dat ik niet zou weten dat je het was. Ik zou het me afvragen. En dan denken, nee, toch niet. En dan weer denken, maar misschien.. en denken: dat moet de twijfel wel zijn maar.. enzovoort. En als ik je zou zien en ik zou weten dat je de twijfel was (na uren twijfelen) dan zou ik niet weten hoe ik met je om zou moeten gaan. Dan zou ik aan mezelf twijfelen. Moet ik hem een hand geven? Moet ik aardig tegen hem zijn? Is het wel een hij? Verwacht hij (of zij) dat ik mijn voeten veeg als ik binnenkom en zou hij mijn jas ophangen? (Of wil hij dat ik dat zelf doe?). Dat zou ik denken, beste twijfel. Lees je dit eigenlijk wel?

Ik heb je nog nooit ontmoet. Althans, dat denk ik. Maar langzaam ben ik daar minder zeker van. Je bent gewoon niet tastbaar, maar je hangt in de lucht. Je bent niet zo anders dan de lucht die we inademen want je bent redelijk aanwezig altijd en overal – eigenlijk schreeuw je overal bovenuit, maar dat doe je zó zachtjes – je fluistert. Soms twijfel ik over de kleren die ik aan zal doen. Soms twijfel ik over de meest belangrijke dingen. En soms heb ik zin om je op je smoel te slaan omdat twijfelen gewoon irritant is, maar blijkbaar bij een leven als niet-doorsnee-Nederlander hoort. (Ik twijfel of ik het wel zo mag zeggen). En soms, heel soms twijfel ik even niet meer – maar dan twijfelen alle anderen en dan ga ik vanzelf weer twijfelen. Beste twijfel, waarom doe je dat nou toch? Ben je eigenlijk niet gewoon een schuilhoekje voor al die mensen die even geen zin hebben in keuzes maken en ben je niet heel, heel stiekem gewoon een vorm van vermijding zodat we niet hoeven te kiezen? Het is veilig wegschuilen achter jou, twijfel, grote wiebelende rots in de branding. (Maar toch denk ik dat je niet erg stevig staat, twijfel).

En nu weet ik niet of ik je deze brief moet laten lezen. Misschien word je erdoor geraakt en misschien word je ook wel gewoon heel erg verdrietig. Of boos. Moet ik hem sturen? Niet?

De boskrekel.

maandag 8 oktober 2012

Brief aan de hoofdrolspelers van buslijn 28.


Beste lezer van deze brief,

Nee, dit betreft geen nieuwe serie van televisie of film in de bioscoop, maar iets wat zich juist "real life" voor mijn ogen afspeelde, afgelopen zaterdagavond. In die (stads)bus, lijn 28, van Utrecht CS naar het station van Vleuten, zag ik een man en een vrouw. Niets bijzonders zou je zeggen, maar jullie, laat ik het even persoonlijk houden, jullie speelden geen toneel, alles behalve dat, maar voor mij was het alsof ik mee zat te kijken naar een stukje van een film over jullie leven, terwijl ikzelf degene was die de camera bediende.

Het was zo`n gelede (harmonica) bus en hij zat goed vol. Het was dan ook al half twaalf geweest en dan is het niet gek dat er veel mensen zijn die net als ik en mijn twee (andere) medereizigers na een dagje of avondje uit weer op weg zijn naar huis. Ik zat aan de rechterkant op een enkele stoel, met het draaiplateau voor me, (tussen beide busdelen in) mijn medereizigers zaten aan de andere kant naast elkaar en ook in de rijrichting. De man zat aan de andere kant van het plateau, met zijn gezicht naar ons toe. Op zijn schoot had hij een grote, kale, kartonnen doos, zo eenvoudig als bijna alleen een doos maar kan zijn en deze zat dicht. Ondanks de drukte was de stoel naast hem leeg. Op de grond stond echter wel een fietspomp, dus als er iemand had willen gaan zitten, dan had diegene eerst moeten vragen of dat ding misschien ergens anders kon staan. Er stond ook een tas met van die grote hengsels. Beide attributen had ik in handen gezien van de vrouw, die op het draaiplateau stond, enigszins gesteund door de daar aanwezige leuning en zich vasthoudend aan een van de buizen die van de vloer tot het dak reikt. Ik zat na te denken over "de theorie van de fietspomp", welke als volgt luidt: (Het was zo`n ijzeren pomp op een houten plankje, zoals velen thuis hebben staan.) Wanneer je bij de halte waar je uitstapt een fiets hebt staan om thuis te komen, is het handig om een pomp bij je te hebben voor als de banden zacht zijn. Misschien gebruikt ze de fiets niet vaak ? Of laat ze zelfs expres de banden leeg lopen als preventief middel tegen fietsendiefstal. Want zeg nu zelf, als je ziet dat de banden plat zijn, dan is het toch een stuk minder aantrekkelijk om die fiets mee te nemen ? Maar de volgende beelden die ik te zien kreeg, maakten dat dit bij een theorie bleef.

De handen van de man gingen zo nu en dan naar zijn ogen om (hè ?) schijnbaar aanwezige tranen uit zijn ogen te wrijven. Die ogen waren ver samengeknepen en zagen er inderdaad dusdanig uit, dat het leek alsof hij zojuist nog overstuur geweest was. Ik begon een vermoeden te krijgen betreffende de inhoud van die doos en kreeg medelijden met deze man. Vervolgens keek ik met nog meer aandacht naar de blonde vrouw die daar in een vrij zelfverzekerde houding stond, maar wiens gezicht hier niet volledig mee in overeenstemming was. Man en vrouw waren zeker niet lelijk, maar haar gezicht was niet zo appetijtelijk meer als je in eerste instantie zou verwachten. Ook bij haar waren er sporen te zien van iets wat dat bij haar en vermoedelijk dus ook bij die man, had achtergelaten. Hij had ondanks zijn toestand nog de tegenwoordigheid van geest om in een scherpe bocht de fietspomp tegen kantelen te behoeden. Die arme man toch ! Dat beeld van hem, het gezicht van de vrouw in combinatie met haar lichaamshouding, haar laarzen en alle andere zaken die ik net beschreven heb, maakten dat ik een idee kreeg van hoe de vork ongeveer in de steel zat. Wat haar laarzen hiermee te maken hebben ? Wel, het leken net van die legergroene regenlaarzen die zij zelf met een kwast vanuit een pot crèmewitte verf bewerkt had, maar ongetwijfeld heb ik dat verkeerd gezien en zullen ze vast een vermogen gekost hebben. Wat ik hiermee wil zeggen, is dat je naar mijn idee behoorlijk eigenzinnig moet zijn om dergelijke dingen te dragen. En nu was het voor mij nog maar een kleine stap om te denken dat het weleens zo zou kunnen zijn dat deze vrouw, in relatie tot de man, ook haar eigen wil gevolgd heeft en een eind gemaakt heeft aan hun relatie.

Het liedje "...cd van jou, cd van mij, cd van ons allebei..." (en voor mij de fietspomp) kwam in mij op. Die laatste, allerlaatste spulletjes in die tas van de vrouw en natuurlijk ook in die doos van de man. Ik kon mij wel iets voorstellen van de pijn in de harten van deze mensen. Zij gingen er allebei bij dezelfde halte uit, ik en mijn medereisgenoten een halte later. Die bevestigden mijn vermoeden dat deze man en vrouw bij elkaar hoorden. Ik zei dat ik de man eigenlijk wel sterkte toe had willen wensen, maar ik heb het niet gedaan, ook niet omdat zij erbij waren. Het zou mooi zijn als jullie, om wie het hier gaat, deze brief ook te lezen krijgen. Er zijn nog wat dingen die ik wil vragen en nog wat dingen die ik zou willen zeggen.

Kloppen mijn gedachten wat jullie situatie betreft ? En waarom gingen jullie dan eigenlijk met dezelfde bus naar huis ? Wilde hij dat, om nog zo lang als mogelijk was, bij jou in de buurt te blijven ? Dat zou ik aan de ene kant wel kunnen begrijpen, maar aan de andere kant lijkt mij dat juist ook een enorme kwelling ! Gaat de één een kwartier later, dan heb je wat tijd om even tot rust te komen. Of waren jullie op weg naar de woonruimte van de ander en dus nog niet klaar met het verzamelen van je "eigen" spullen ?

Toch wil ik jullie ook bedanken. Zonder dat jullie een woord gewisseld hebben, heb ik zoveel van jullie meegekregen ! Meneer, ik zat schuin tegenover jou en mevrouw, wanneer je schuin naar rechts keek, had je mij in het vizier. Hopelijk niet letterlijk. Hopelijk dacht je niet dat je mij wel kon schieten terwijl ik jullie zo observeerde. Ik reis niet zo vaak met de bus, maar meestal is het naar mijn idee nogal ieder voor zich. Jullie zouden waarschijnlijk nooit vanuit het niets op mij afgestapt zijn om mij dit allemaal te vertellen, maar dat was ook niet nodig. Wat ik zag zei mij al zoveel dat ik het nodig vond om weer eens een brief te schrijven en het is lang geleden dat ik dat voor het laatst gedaan heb. Ik heb hiermee ook niet gewacht, terwijl ik een kei ben om mensen te laten wachten die nog een schrijven van mij verwachten. Dat komt heus nog wel, dit ging nu even voor. Ik vond het bijzonder om hiervan getuige te mogen zijn.

Begrijp me niet verkeerd, want natuurlijk is het niet leuk om in zo`n situatie te verkeren. Het zou beter geweest zijn wanneer het helemaal niet had plaatsgevonden. Maar helaas is dit wel zoals het er in ons leven aan toe kan gaan. Het is zo puur, zo echt, daar kan je gewoon niet omheen. Ik wil jullie allebei alsnog heel veel sterkte toewensen en ik hoop dat een ieder op zijn of haar levensweg straks ook weer het geluk en de nodige liefde zal tegenkomen. Meneer, als vrijgezel ben ik even niet jaloers op je. Maar lijkt het nu nog of je wereld ingestort is, je zult er vast weer bovenop komen en zien dat er meer is, meerdere mensen zijn die jou (zij het altijd voor een deel) gelukkig kunnen maken. Mijn wens is dat het jou/dat het jullie snel weer goed mag gaan !

Ik sluit graag af met een hartelijke groet aan jullie beiden en de overige lezers van deze brief.

Wij kennen elkaar niet bij naam, de anderen mogelijk wel. Voor jullie ben ik 'die jongen daar', maar noem mij gerust de Adelaar, ofwel:

De Arend.


Ps.: Maak alsjeblieft geen ruzie om deze brief, want dat is hij echt niet waard ! Sla hem op, print het uit, of doe `m weg, oké ?

 

woensdag 26 september 2012

Brief aan vanalles.

(Of heel veel hele kleine briefjes aan vanalles).

--

Vroeger schreef ik veel meer dan nu. Geen tijd meer voor. Dus oude brieven uit de doos. En toepasselijk deze titel niet dan! …12 november 2008…

ter Filosofie 
Ik weet alles over filosofie 
Behalve wat het inhoudt
Het is een soort fantasie 
Op de werkelijkheid gebouwd.


Vraagstuk 
Zomaar wat vraagstukken 
Kom je tegen in het leven 
Het ene zal mislukken 
Het andere wordt gegeven
 

Zinloos 
Soms is iets zinloos 
Het is echt onzin 
Het maakt me zo boos, 
Er zit geen zin meer in
 

Vergeten 
Stel je bent wat vergeten, je weet het niet meer 
Dat houdt in dat je het nog wel kunt weten 
Kijk, als je het dan op de volgende manier probeert; 
…Maar dat ben ik vergeten
 

het Uitvindingsprobleem 
Een uitvinding is een moeilijk ding 
Maar ze hebben één ding gemeen 
Want het moeilijkste van een uitvinding 
Is het vinden van het probleem
 

Dom! 
Het klinkt ongelooflijk stom 
Maar het doet me wel een beetje pijn, 
Sommige mensen zijn zo dom; 
Dat ze niet snappen hoe slim ze zijn!
 

Geloof 
Het is onbegrijpelijk en ongelooflijk 
Als je geloof begrijpen wou 
Kom je daarmee niet in het koninkrijk 
Maar wie gelooft dat nou?
 

Niet grappig 
Iedereen vindt het grappig 
Maar niemand neemt me serieus 
Dat vind ik niet grappig 
En dat meen ik serieus!
 

Creativiteit 
De definitie van creativiteit 
Is het zien van de diversiteit 
Van functies die je nog niet wist 
Waarvoor datgene niet gemaakt is
 

Blauwtje 
Versieren doe ik heel simpel 
Dat gaat met vlag en wimpel 
Ik heb haar aan de haak geslagen 
Maar ze sloeg terug zonder vragen
 

Eendagsvlieg 
Een dag van deze vlieg 
Vliegt zo voorbij 
s’Morgens in de wieg 
En s’avonds de dood nabij
 

Wiskundewonder 
Één plus één is drie 
Drie keer drie is zeven 
Ik voel me een genie! 
(misschien wat overdreven)
 

Alcohol 
Ik drink niet bescheiden 
En zeker niet binnen de perken 
Laat ik maar snel rijden 
Voordat de alcohol gaat werken
 

Lachen! 
Humor om te lachen, 
Komisch en toch leuk 
Lachen gieren brullen, 
Je lacht je een breuk!
 

Baboon junior

donderdag 6 september 2012

Brief aan de Ridders van Vroeger.


Beste Ridders,

 
Jullie weten veel beter dan wij hoe het vroeger was. Wij weten alleen hoe het nu is. En zowel jullie als wij weten niet hoe het ooit zal zijn. Helaas kunnen jullie niets van ons leren – maar wij wel van jullie. Het mooiste zou zijn als een knappe uitvinder in jullie tijd (zo’n oude man met een baard die ingewikkelde anatomische tekeningen maakt, zoals Leonardo) een tijdmachine maakte en jullie naar ons toe flitste. Jullie zouden ons zoveel kunnen leren.

 
O nee. Niet waar. Helemaal niet waar. Jullie zouden de mannen van nu veel kunnen leren. De eitjes, de mietjes. De vrouwen van nu leren niets van jullie – ze vinden jullie hoogstens adembenemend, maar misschien vinden ze jullie ook wel onbeschofte wezens. Waarschijnlijk zouden ze overhoop zijn, misschien zouden ze smelten. Wij kunnen dat niet beoordelen zolang jullie niet in die tijdmachine stappen.

 
Maar die mannen van nu dus. Vroeger, in jullie tijd, vochten jullie om een vrouw. Jullie sloegen elkaar de hersens in, keken elkaar nijdig aan, sloegen elkaar misschien dood. (Ik zie beelden voor me van mannen in harnas met lansen en paarden). Het doet er allemaal niet toe eigenlijk wat jullie uitspookten. De vrouwen hadden indertijd een man aan hun zijde die tot het bittere einde van zijn vijand voor hen gevochten had. Misschien was hij wel een beetje gebutst, beschadigd (maar zijn ziel had een eeltlaag). Iedere keer dat een vrouw de littekens van haar man zag bedacht ze zich weer wat hij ooit voor haar over had gehad. En hij zou het weer voor haar overhebben, absoluut.

 
Tegenwoordig, de man. Onderuitgezakt in zijn luie stoel. Kijken of zij kijkt, en als zij kijkt snel niet kijken. Vrouwen? Ach, als ze willen komen ze wel. En inderdaad. Vroeger waren het de mannen die elkaar doodsloegen om een vrouw. Tegenwoordig zijn het de vrouwen die moeten vechten om een man (de mannen nemen een glaasje en aanschouwen het). Vrouwen slaan elkaar niet dood. (Ook al geloof ik dat ooit in het verleden een vrouw een concurrente zonder parachute liet parachutespringen. Dan sláán ze elkaar tenminste niet dood, maar de afloop is niet heel veel anders). Diep vanbinnen zijn vrouwen eigenlijk veel gemener dan mannen – zeker als het om veroveren gaat. Dat moge duidelijk zijn. (We pleiten voor een boot met vrouwelijke zeerovers. Wat zal dat een gevreesde boot worden).

 
Waar is het veroveringsgevoel gebleven, beste mannen van nu? Waarom heerste dat gevoel in volle glorie in de man en is het nu zo ver weggevaagd, dat het niet eens meer valt te vermoeden? Die ridders van vroeger zijn dan misschien omgetoverd in onderuitgezakte, luie, gemakzuchtige en trotse mannen, maar wij – vrouwen- veranderen níet. Wij willen niet veroveren (Oké, vrouwelijke charmes in de strijd gooien is tot daar aan toe), maar veroverd worden!

 

 
De moraal van dit verhaal lijkt ons zonneklaar, maar voor degene die het nog niet begrijpt (de mannen van nu die nog steeds vol verbazing en met grote ogen naar deze brief staren – en hopelijk zijn het er VEEL) vertellen we het toch maar: wij pleiten voor de herinvoering van de ridderlijkheid. En daarom willen we jullie uitnodigen om de mannen hier een lesje te leren. Vertel ze hoe het hoort zodat ze weer getrouw hun plaats in acht zullen nemen. Deel ze mee dat de vrouwen het meer dan zat zijn om zich volledig aan iemands voeten te werpen. Laat Leonardo of een andere bebaarde uitvinder alsjeblieft een tijdmachine uitvinden en zweef deze kant op. Tot die tijd kunnen we enkel dromen over een land vol charmante ridders. Tot die tijd wachten we af…

 

De Eekhoorn en de Boskrekel.

 
Ps: Jullie kunnen de mannen van nu vast ook wel het één en ander over moed en andere deugden in het algemeen leren, zonder dat het nou per se om dingen gaat die vrouwen nou zo fijn vinden. Die mannen van nu zullen zich vast stukken beter voelen als ze wat meer de held uithangen.

maandag 13 augustus 2012

Brief aan de kattenhaters.



Kattenhaters,


Nee, jullie krijgen geen lieflijke aanhef in de zin van ‘beste’, ‘lieve’ of iets anders aardigs. Jullie zijn de kattenhaters en ik begin mijn brief maar met jullie te vertellen dat ik niet zo heel dol op jullie ben (ik zeg het heel zachtjes, want eigenlijk meen ik dit niet en is het een  understatement).  O, o, zo komt deze brief al goed binnen en maak ik vrienden. Wacht nog even met hem verscheuren in duizenden snippers en in de haard gooien, het is toch niet koud). Dus. En jullie zijn met zoveel..


De kattenhaters die kleine pasgeboren katten het licht op de wereld niet gunnen en ze leren vliegen en zo hard leren landen – dat ze het nooit en nooit meer over kunnen doen. Ik begrijp het niet. (En ik moet er ook niet te hard over nadenken want dan word ik heel verdrietig en best wel heel erg boos).


De kattenhaters die opscheppen tegen elkaar hoe geweldig het is om een kat pijn te doen of te laten lijden. Ik heb veel verschillende vormen voorbij horen komen en ik begrijp het niet. Nooit. Ik vertik het om het te begrijpen – maar als ik het zou proberen zou ik nog steeds met een vraagteken boven mijn hoofd rondparaderen. Er zijn ook kattenhaters die, zodra ze weten dat jij een kattenliefhebber bent, al staan te popelen ‘mag ik, mag ik’ om hun hele cv van kattenmishandeling aan jou voor te leggen. Ik begrijp er helemaal niks van. (O wacht, misschien een beetje, ik word boos dan en mensen vinden het prachtig als je boos wordt, ontploft en in duizenden stukjes rondom hen neerdwarrelt. Ze vergeten dat het soms best lastig is om weer in elkaar gezet te worden, daarna).


En dan heb je de kattenhaters die geen katten doden of mishandelen, maar zodra een kat te dichtbij komt wel als een malle beginnen te mopperen over ‘vieze beesten’. En als er zich eens een kat in hun omgeving opdoet dan moet hij WEG. En snel. Met zulke mensen heb ik ervaring en ze frustreren me uitermate. Ze zijn volkomen blind voor de charme van die katten en ze begrijpen de band niet die je met zo’n beest kunt hebben. Zonder overleg worden katjes genomen vanwege hun schattige snuit met snorharen en weer weggedaan omdat ze overal altijd zijn (zo alomtegenwoordig zijn katten echt niet hoor) en in de tuin poepen. O, gruwelijkheid inderdaad. Voor vieze kinderluiers draaien ze hun hand niet om. Kwijl en nattigheid? Ach,  dat hoort erbij. Maar katten..


Terwijl katten veel onvoorwaardelijker zijn. Je kunt ze pakken, ze spinnen, je kunt ze tegen je aan houden en ze komen naar je toe rennen met een hoop blijheid. Alsof je heel erg geweldig bent. (Okee, misschien zorgen ze voor illusies). Maar het heerlijke aan katten blijf ik dus vinden dat je niet perfect hoeft te zijn. Dus. Dat kan ik van jullie, kattenhaters niet zeggen. Alleen al door van katten te houden zijn we voor jullie niet perfect.


Waarom is iedereen kwaad als ik een kind geen aandacht geef maar mag ik niet boos zijn als mensen een kat negeren of erop mopperen of ernaar schoppen? Mijn kat jankt niet en valt niet honderd keer. Ook niet toen hij (het is trouwens een zij) leerde lopen.


Voordat ik verval in nog meer katten en kinderenvergelijkingen: Ik heb niet helemaal een grote hekel aan kinderen hoor. Meer aan de manier waarop volwassenen ermee omgaan en ze bombarderen tot iniminikeizertjes en keizerinnetjes die heersen over hun prachtige koninkrijk. Misschien dat ik ooit nog maar eens een brief aan de kinderliefhebbers moet schrijven. Nu ga ik er wat al te makkelijk vanuit dat kattenhaters meteen kinderliefhebbers zijn. (Dat komt omdat de kattenhaters waar ik mee te maken heb wél van kinderen houden en niet van katten). Misschien zijn er ook wel kattenhaters die ook niet van kinderen houden. Dat is pas echt erg natuurlijk. (Jaja).


En er zijn kattenliefhebbers. Hen groet ik in vrede met liefde en en en (ik weet niet welke mooie woorden ik verder moet bedenken). Ik hou van jullie.


En kattenhaters, van mij hoeven jullie niet van katten te gaan houden. Maar doe alsjeblieft een beetje alsof je ons begrijpt. Haal niet achteloos je schouders op als het over kattenliefde gaat. Ga ze niet schoppen waar ik bij ben. Ik heb een kind nog nooit een schop gegeven of ksssjt geroepen omdat ze  dichtbij kwamen. (Kijk er niet gek van op als een kat wél pssst zegt als jij dichtbij komt. Zo).

Vooralsnog niets meer te zeggen,


De boskrekel.