donderdag 17 april 2014

Brief aan de achterlijke achtervolgers.


Achterlijke achtervolgers,


Jullie zijn geen cool stel! Dat is de reden waarom ik geen brief áán jullie schrijf, maar een brief óver jullie. Eigenlijk een verhaal. Lees gerust mee, als je durft natuurlijk, en treedt mij daarna met verontschuldigende woorden, hangende schouders en knikkende knietjes (want eigenlijk zijn jullie nietig) tegemoet. (Oh ja, vergeet vooral het schaamrood op jullie kaken niet)

Ineens staan ze voor dreigend mijn neus, Onwetendheid en Haast. Langzaam naderen is voor hen onontgonnen terrein. Het is altijd ineens, plotsklaps, onaangekondigd, onverhoeds en schielijk aan weerszijden van mij staan. Wie aan welke zijde doet er niet toe. Maakt hen ook niet uit, geloof ik.
Ik ken ze langer dan vandaag, deze bijdehante en bepaalt niet gevoelige types. In een vlaag van verstandsverbijstering denk ik dat Onwetendheid milder is dan Haast. Inmiddels weet ik beter.

Onwetendheid laat mij de allermeest onbedenkelijke ondenkbaarheden bedenken. Maar denken, dát is geen kunst. Wéten, dát moet ik, dat wíl ik. Onwetendheid plaatst zijn wijsvinger en middelvinger onder mijn kin, zodat ik gedwongen wordt mijn hoofd op te tillen (zoals van die typische schooljuffrouwtjes van vroeger, huh!). Wanneer ik weiger in zijn geniepige ogen te kijken, trekt hij met de vingers van zijn vrije hand mijn oogleden omhoog, brengt mijn hoofd dicht bij het zijne, zodat ik hem wel móét aankijken. Hij lispelt duizend vragen, praat met consumptie, verwacht duizend antwoorden. Antwoorden die hij vanzelfsprekend ook niet weet, en ook ik heb zoals altijd geen idee.

Hij grimast, Onwetendheid. Een onuitstaanbaar smoelwerk, meedogenloos.
Onderwijl duwt Haast mij in de rug. Ik smeek hen om weg te gaan, schraap mijn keel en fluister met horten en stoten: ‘Alsjeblieft, het is niet eerlijk dat jullie wéér hierheen zijn gekomen.’

Met een huiveringwekkende glimlach krult Onwetendheid zich genoeglijk in mijn luie stoel en houdt mij – zijn ogen tot spleetjes geknepen (was hij maar een kat!) – nauwlettend in de gaten. Hij heeft vooral niet het fatsoen om zijn schoenen uit te trekken.

Haast krenkt me, zet me onder druk, houdt zich vooral bezig met het vliegen van de tijd, met opjutten, opzwepen en opschieten. Hij raast en schettert ontelbare opdrachten in mijn oor. Zo hard en veel dat het lang na blijft galmen. In die nagalmtijd maakt hij zich uit de voeten, rent hij de longen uit het lijf om bij mijn lotgenoten dezelfde taferelen te herhalen en komt dan terug. Als ik al in bed lig. Met lugubere ogen staart hij in de duisternis naar mijn bed, met het verlangen de dekens van mijn bed te trekken. Om de één of andere reden vervult hij dit weerzinwekkende verlangen nooit, omdat dekens nou eenmaal niet van mij te ontvreemden zijn.

Bevuilt en bezweet wurmt ook Haast zich in mijn luie stoel, naast de inmiddels luid zagende Onwetendheid. ’s Nachts dringt niets en niemand zich meer aan mij op, dat weet ik gewoon. Wants ’s nachts slaap ik diep en droomloos. Of ik droom. Maar dat weet niemand precies. Behalve soms.


De eekhoorn
Ps. Ik heb geen psychiatrische aandoening. Naast en tijdens die achtervolgingen geef ik mijn psychisch welbevinden geregeld een cijfer. Meestal een negen of een tien. En nee, ik ben ook niet manisch.