dinsdag 9 juli 2013

Brief aan de haan.



Beste haan,

Ik denk er nu al dagen aan om je te schrijven. Zo van: O ja, dat moet ik doen. Maar als ik tijd heb, heb ik geen zin. En als ik zin heb, juist dan is er weer dat probleem met tijd. (Misschien is het onbeleefd om in een brief te zeggen dat je eigenlijk geen zin had om te schrijven. Geen tijd is tegenwoordig een goed excuus, want iedereen heeft geen tijd. Altijd).

Goed. Laat ik een brief aan je schrijven nu je nog rondhuppelt en kukelt. Het kan zijn dat je binnenkort opgepeuzeld wordt. Twee hanen in één hok is een beetje veel. Maar laat deze woorden je vreugde niet in de weg staan. En blijf kukelen.

Maar je moet wel oefenen. Het is heel vervelend om ’s ochtends wakker te worden van een niet afgemaakte kukeleku (je komt vaak niet verder als kukele. Dat klinkt half, haan. Heel erg half en onafgemaakt). Zorg je ook voor halve kuikentjes? Eet je je eten ook half op? Zit je met één poot op stok? Nou? Ik vind dus dat je geen excuus hebt om half te kukelen. (Officieel noemen ze het kraaien. Maar ik vind er weinig kraaien aan). En als het je, met heel veel pijn en moeite toch lukt om een hele kukeleku uit je strot te wurmen (wurmen, haan, lust je die?), is het zo’n uitgerekte kukeleku dat ik denk aan alles wat eindeloos duurt. Een preek op een hete zomeravond, een college als je eigenlijk in het gras een boek wilt lezen, aardig doen tegen mensen die niet aardig zijn. (Bijna alle mensen zijn aardig. Maar bijna alle mensen zijn soms ook niet aardig, haan, want eigenlijk zijn ze allemaal slecht. Af en toe laten ze dat zien, als de situatie erom vraagt – dat zeggen ze, zodat ze een excuus hebben om slecht te zijn. Misschien kom je er nog wel achter. Sadistisch zijn ze: wat zul jij lekker smaken, haan).

Toch zal ik mijn best voor je doen, haan. Ik zal zeggen dat het zielig is als je opgegeten wordt. Zielig. Dat is wel het laatste wat je wilt zijn, maar wat je toch bent. Je kraai kukelpogingen zijn al zielig. Laat staan wat je zou zijn als je op een bord lag. (Ik ben echt sadistisch hè, haan). Je bent stomvervelend als je me veel te vroeg wakker maakt. En toch vind ik het discriminatie dat je omwille van je mannelijke hanigheid in de pan zou worden gehakt. Het is niet fijn om een jongetjeskip te zijn. Zoiets. Het is als in dat grapje over iets wat geel is en rood wordt als je op een knopje drukt. Nee. Het is te gruwelijk (ik ben echt sadistisch, ik moet metalliedjes gaan schrijven over allerlei gruwelijkheden).  

Toch had je hoe dan ook aardige voorgangers. Niet altijd, niet allemaal. De eerste haan heette Hendrik – die uiteindelijk eindigde met afgekloven kop achterin het kippenhok. (Ik weet niet waarom, want hij was echt schattig. Ik was negen en sjouwde met Hendrik overal naartoe). Toen kwam Sterretje – die het loodje legde. Ik weet niet waarom, want hij was echt lief. Maar soms liggen hanen ineens met de pootjes omhoog en een blauw aangelopen kam plat gestrekt op de grond. En toen Karel, onoverwinnelijke Karel die roemloos en anoniem geruimd werd. Karel was niet zo’n aardige voorganger. Huilend stond ik met de hark in het kippenhok en hij, in vol ornaat, tegenover me om zijn harem te bewaken. Allemaal hanen, genoemd naar figuren uit de geschiedenis, wanna-have vriendjes, naar mijn broer..

En toen kwam jij. Naamloze haan. Samen met een andere haan in een kippenhok. En als ze dan toch één van die hanen opeten, dan maar het liefst jou. (Sorry). Tenzij je fatsoenlijk leert kukelen. (Stop met dingen half doen. Of met dingen te goed doen. Uitsloverij, noemen ze dat. Dat kan twee kanten op).

Groet,

De boskrekel.
(Eten hanen geen krekels, trouwens?)