zaterdag 31 december 2011

Brief aan de datingsitemannen.

*Eindelijk een brief waarin we mannen belachelijk mogen maken. En wel een bepaald soort. Grijns*.

Beste datingsite-mannen,

Het is alweer bijna twee jaar geleden dat we tot onze ontstellende vreugde kennis met jullie mochten maken. Dat we besloten dat dit een eens-maar-nooit-weer-ervaring was. En dat we tranen met tuiten lachend over de grond rolden vanwege jullie soms wel erg wanhopige gedrag. (Op de één of andere manier toch frappant dat niemand op zijn profiel had staan: Ik ben X. En ik ben wanhopig).
  
Wij zijn niet zo onder de indruk van mannen die ‘op zoek zijn naar een serieuze relatie’. Dat is natuurlijk mooi – als je dat bent. En het is ook heel fijn om dan zoveel keus te hebben als op een datingsite. Maar word dan niet gepikeerd als de dame in kwestie niet op zoek is naar een serieuze relatie, zeker niet via een datingsite en enkel en alleen zin heeft om eens flink te lachen.
  
Dat lukte overigens. Mannen die boos werden omdat je je mailadres niet geeft en dat maar meteen gooien op hun uiterlijk ‘je vindt me gewoon niet mooi’. Arme, arme mannen. Arm, arm mannelijk eergevoel. Over dat eergevoel laten jullie overigens geen misverstanden bestaan. Dat zit jullie nogal hoog hè? Waar datingsites ook vol mee zitten (en dat snappen wij niet zo goed) zijn mensen die niet kunnen spellen. Iets betekend dan heel veel voor ze. Zo. En als je dan heel subtiel op je profiel zegt dat je niet van mannen met zpelvauten houdt, krijg je op je kop van een blondine die dat zo ongelofelijk sneu voor die arme mannen vond.  Ach. Inderdaad. Kunnen jullie niet tegen.

Waar wij dan weer niet tegen kunnen, zijn mannen met een gebrek aan originaliteit. Het is niet, ik herhaal, niet verstandig om een conceptmailtje te bedenken en dat vervolgens naar elk vrouwspersoon te verzenden die ook eens komt rondkijken op een datingsite. Stel je voor dat zij daar niet alleen zit, maar met een vriendin, en op die manier ontdekt dat het originele en spontane mailtje dus niet zo origineel en spontaan is, maar alleen in aanhef verschilt van het mailtje wat vriendinlief kreeg? Wij vrouwen waarderen dat niet.

En wat wij nog meer niet waarderen, zijn mannen die ‘vrouwen kijken’ tot hun hobby hebben verheven. Nee, wij zijn niet zo naïef om niet te beseffen dat mannen dat doen, maar alsjeblieft, vertel dat niet aan een vrouw. En zeker niet aan een vrouw die je pas een kwartiertje kent. En met wie je mogelijk wel een relatie zou willen beginnen.

En in het kader van ‘met de deur in huis vallen’ zijn er nog wel meer van jullie die de plank behoorlijk missloegen. Met de deur in huis vallen is bijvoorbeeld ook niet zo handig. Dat je ‘op zoek ben bent naar een lieve vriendin’ is niet iets wat je na 2 minuten chatten al mee hoeft te delen. Zeker niet als wij 19 zijn en jij 43. Wat dan ook onverstandig is, is om in je profiel te zetten dat je een relatie hebt. Want wij waren dan wel jong en naïef, maar toch echt zeker niet op ons achterhoofd gevallen. Gebruik dan ook geen smoesjes als een stalkende ex. Kom niet aanzetten met verhalen over enorme schulden. We don’t care. Really.

Jullie wilden eigenlijk wel weten waarom we geen datingsitemannen willen, misschien?  Waarom we jullie allemaal hebben afgescheept en zo duidelijk hebben gemaakt dat we jullie niet willen? Nou. Voor het geval het jullie nog niet duidelijk is, er is nog meer reden om jullie af te schepen.
Eigenlijk is dit best wel diepe ernst. En heel erg welgemeend. Wat moet je met mannen die een relatie willen. Gewoon een relatie. Niet jou omdat je zo leuk bent. Of jou omdat ze van je houden, omdat je de dingen zo leuk weet te zeggen of gewoon aardig bent. Maar gewoon een relatie. Maakt niet uit met wie. Als het maar geen baard heeft. Een vrouwelijk lijf. En liefst ook nog een leuke kop. (pardon: gezicht). Grappig is dan dat mannen dat menen te kunnen beoordelen als ze alleen een foto zien van een oor. Helaas lieve datingsitemannen. Geen zwevende elfjes en groene beestjes met een lange jas voor jullie.

Met vriendelijke groet,
Tinkerbell en de boskrekel.

Post Scriptum: dit berust op werkelijkheid. Heuse werkelijkheid. Mocht je je herkennen in een van deze mannen, bedenk dan dat elke vergelijking op louter toeval berust. Voel je je gekwetst, schroom dan niet om contact op te nemen, want nazorg verlenen dat kunnen wij. Als geen ander.En als je je geroepen voelt, schrijf dan vooral een brief aan mislukte datingsitevrouwen als wij.

vrijdag 30 december 2011

Brief aan de weemoed (2)

Allerbeste weemoed,

Heb je mijn brief al ontvangen?

Graag stuur ik je nog een ps. Vannacht kon ik niet slapen. Dat kwam door jou. Dit keer was je niet binnengekomen zonder te kloppen, maar dat weet je zelf natuurlijk ook wel. Ik kon niet slapen omdat ik me zorgen maakte over mijn brief aan jou. Ik ben bang dat ik een beetje hard tegen je ben geweest, weemoed. Ik heb maar weinig rekening gehouden met jouw gevoel. Ik heb vooral aan mezelf gedacht. Daarom wil ik mijn excuses aanbieden. Misschien is het helemaal niet goed om zoveel vragen te stellen. Misschien is het beter om geen antwoorden te krijgen. Maar dat laat ik helemaal aan jou over.

Wat ik nog wil zeggen, weemoed: Ik hoop dat het goed met je gaat! Ik zou best graag willen weten hoe je eruit ziet. Zodat ik je kan herkennen als ik je tegenkom. Dan zou ik je kunnen binnenvragen voor een kopje thee. Hoe zie je eruit, weemoed? Waaraan kan ik je herkennen? Welke thee vind je lekker?

En dan nog een allerlaatste vraag, weemoed: hoe verplaats je jezelf? Sluip je angstig rond? Zweef je genoeglijk in de lucht? Dobber je maar wat en steek je af en toe je hoofd boven water? Nu stop ik echt met vragen stellen. Ik wens je het allerbeste!

De gazelle








donderdag 29 december 2011

Brief aan de weemoed (1).

Beste weemoed,

Met enige schroom schrijf ik je dan toch eindelijk een brief. Met schroom zeg ik, enerzijds vanwege een gevoel waaraan ik maar nauwelijks kan ontkomen. Het gevoel dat je boven me staat en dat ik geen enkele grip op je heb. Met schroom, anderzijds, aangezien je wellicht geen verantwoording aan me kunt afleggen, omdat je in het geheel geen zeggenschap over jezelf hebt. Met schroom, tenslotte, omdat ik eenvoudigweg tegen je op kijk.

Beste weemoed, ik ga met de deur in huis vallen. Waarom overval je me altijd op de meest oneigenlijke momenten? Ik geef toe, er zijn momenten, waarop ik jou zou mogen verwachten. Momenten, waarop in ieder geval een nauwelijks waarneembaar gevoel van treurigheid in mij zou mogen opkomen. Treurigheid, verweven met vreugdevolle herinneringen. Jij zou er moeten zijn bij momenten van geboren worden en sterven, bij momenten van afscheid nemen en herenigd worden, bij momenten van herdenken en vooruitblikken. Zo hoort het, vind ik. Dan reken ik op je. Maar waarom ben je er juist op die momenten niet? Of ben je er dan wel, maar voel ik je niet?

Mijn belangrijkste vraag gaat echter over die momenten, waarop ik jou niet verwacht. Op een heel-gewone-door-de-weekse-avond, zoals ik dat noem. Je komt opeens op bezoek! Waarom? Bedenk je dat nou zelf of wordt je gestuurd? Je komt zomaar binnen! Heb je niet geleerd om aan te kloppen, beste weemoed? Dan zou ik erover kunnen nadenken of ik je zou binnenlaten. Ben je bang dat ik je deur wijs? Dan is je angst terecht, want soms zit ik helemaal niet op je te wachten. Ik ben bezig met het leven van mijn leven, zonder te denken aan wat achter me ligt of aan wat nog komen gaat. En jij komt dan, bijna brutaal, binnen en gaat op mijn lievelingsstoel zitten. Je bént er dan. Allesoverheersend. Zelfgenoegzaam. Alsof het heel normaal is. Vaak zonder een woord te zeggen. Als je nou nog wat zou zeggen. Dan zou ik tenminste weten wat je precies kwam doen. Of wat de reden was van je bezoek.

Het volgende verbaast je misschien, maar het zou ook zomaar kunnen dat ik je wél binnenlaat. Soms ben je heel erg welkom. Kijk, er zijn mensen die in je zwelgen. Soms vind ik het ook heerlijk om in je te zwelgen! Dan geef ik mij volledig aan je over. Dan hoop ik dat je voorlopig niet meer weggaat. Dan doe ik mijn ogen dicht en hou ik je vast. Dan gebruik ik je om dat éne speciale moment van toen, lang of kort geleden, opnieuw te beleven. Levensecht! Vind je het erg, weemoed, dat ik je soms gebruik? Ik hoop dat je het fijn vindt! Maar ik verdenk je er ook van, dat je het eigenlijk niet aankunt. Want zo opeens ben je dan verdwenen. Alsof je voor me wegvlucht. Of doe je het om mij te beschermen? Dat zou erg aardig van je zijn. Het zou natuurlijk ook nog kunnen dat je wordt teruggeroepen. Dat zou een mooie gedachte zijn!

Het is niet zo dat ik je met deze brief wil aanvallen, dat begrijp je toch wel?! Begrijp je dat? Ik kijk tegen je op, weemoed. Je kunt dingen in mij teweeg brengen als geen ander. Ik heb je nodig en tegelijkertijd zou ik je graag een tijdje niet zien. Ik denk dat wij een haat-liefde verhouding hebben. Daar schrik je hopelijk niet van. Misschien zie jij het ook zo. Hoe kijk jij eigenlijk tegen onze verhouding aan?

Je ziet wel dat ik veel vragen heb aan jou, weemoed. Ik hoop dat ze je zullen bereiken. Je vindt het vast niet erg dat ik ze stel. Ik zie er naar uit dat je ze gaat beantwoorden. Maar als je dat niet doet, zal ik je daar niet op aan kijken. Ik blijf graag vrienden met je.

Tot ooit,

De gazelle

-
wordt vervolgd.


woensdag 28 december 2011

Brief aan het relativisme.

Best relativisme,

Ik ben een beetje in een gekke bui. Neem me alsjeblieft niet al te serieus, als je dat kunt tenminste. Behandel me maar zoals je iedereen behandelt, pardon, relativeert.
Want lief, irritant relativisme, ergens ben ik gek op je. Maar anderzijds ben je zooo irritant.
Waarom ik je leuk vind? Jij maakt het leven draagbaar. Door jou is het niet een en al ernst. Door jou zijn er grenzen aan emoties. Het is heerlijk om soms even zoals jou te mogen zijn, als jij bent dan. Even wat minder serieus. Even niets en niemand serieus nemen. Jij geeft mij het vermogen dóór te gaan, als ik op ‘knocken’ stond. Door jou blijven mensen openstaan voor “nieuw”. Want ja, jij stelt dat niets hoeft te zijn wat het lijkt. En altijd kan alles veranderen. Innovatie. Verfrissend. Grenzeloos.
Met dat ik dit laatste woord bedenk, weet ik weer waarom ik je soms liever kwijt als rijk ben.
Jouw eindeloze grenzeloosheid is zo verwarrend en zó niet te vatten dat er een diep medelijden met jou opwelt in mijn hart. Jij moet namelijk altijd al met jezelf leven.
Want jij, als je volledig aanwezig bent, jij, in jouw volledige zijn, bent zó onbetrouwbaar. Zo onvoorspelbaar.
Hoe is dat voor jou zelf?
Wordt jij niet ongelofelijk gek van jezelf? Of relativeer je dat ook weer? Hmm. Stomme vraag natuurlijk.  Of nou ja. Stom is ook relatief.

Bén jij trouwens relativerend? Of dóé je het alleen? Hoe is dat bij jou diep van binnen? Of kan ik je niet voorstellen als iets wat een  -diepvanbinnen- heeft?
Als je relativerend bént, hoe kun je dan jezelf  als relativerend dóénd, serieus nemen?
Dan relativeer je toch je relativerend vermogen?  Dan ben je eindeloos relativerend! Dat is toch niet mogelijk?
Maar als je relativerend dóét, wat bén je dan?
Oke, omdat ik daar toch geen antwoord op krijg ga ik er nu eventjes stiekem vanuit dat je relativerend bént. Net concludeerde ik, een beetje kort door de bocht, dat dat onmogelijk is. Dus beweer ik eigenlijk dat je niet kunt bestaan.
Dat neem ik terug. Ik moet alleen concluderen dat ik je niet kan vatten. Je bent té grenzeloos. Te eindeloos. En dan rijst bij mij toch de vraag, hoe kun je bedacht zijn door iets, dat bevat wordt door jou? Jij vult het zijn. Ons zijn. Je bent iets wat wij mensen bedacht hebben om aan te geven dat niets van of in zichzelf een waarde heeft. Zelfs geen waarde van waarheid of objectiviteit. Maar dat wij, als mensheid , die zelf ergens aan geven. Wij bedenken jou, als iets zijnde, waarvan we de reikwijdte niet kunnen bevatten. Want relativeren wij iets, moeten we dat gerelativeerde relativeren, dat gerelativeerde relativeren relativeren en dat gerelativeerde relatieverende relativeren relatieveren. Zo blijf je eindeloos (jaja)  relativeren.
Maar we moeten het doen omdat de waarde, o nee die bestaat niet, ehm, omdat jouw ‘zijn’  -relativisme-  niet iets kan zijn en tegelijkertijd de afwezigheid van dat zijnde ten toon spreiden.
Jouw zijn, - naam- , is namelijk intens verbonden met wat je doet. Het is één.
Rijst een volgende vraag.
Relativeer jij, omdat je relativisme bent? Of ben jij relativisme omdat je relativeert?
Als jij relativeert omdat je relativisme bént, kun jij alleen maar relativeren en ben jij eindeloos aan het relativeren. En is het relativeren van het gerelativeerde gerelativeerde relativeren van het gerelativeerde relativeren nog wel relativeren?
Jij kunt ook niets anders dan relativeren, want je bént relativisme. En zou relativisme ook kunnen eh, zingen, dansen of springen, zou je het zingende, dansende of springende relativisme heten. Maar dat heeft niemand ooit waargenomen. En, kun jij wel bestaan, als wij mensen jou niet maken?
Ben jij dus eigenlijk zelfstandig? Of afhankelijk van ons?
Ben je afhankelijk, zou het mogelijk kunnen zijn dat je relativisme bent omdat je relativeert. Nee, dat kan trouwens niet, want als wij jou zouden zien relativeren, moet je al bestaan hebben. Want iets wat niet is, of bestaat, kan ook niet waargenomen  iets doen. En bestond jij dus, kan je alleen relativeren als je relativisme  bent. Want wie anders, naast ons als mensen, en jij, kan relativeren?
Er is dus eigenlijk een probleem.

Ben jij zelfstandig, relativisme zijnde en doende, relativeer je eindeloos en dan is de vraag of dat nog relativerend is. Ben je afhankelijk van ons, rijzen de problemen over het omvatten van jou van ons, en de onmogelijkheid om jou te bevatten, omdat jouw zijn impliceert niet te kunnen zijn. Of hoeven zijn. EN de onmogelijkheid tot achterhalen of jij bent omdat je doet of doet omdat je bent. Wat beide eigenlijk niet mogelijk is.



Hmmm. Big problem?
Of moet ik dat maar even relativeren?

the butterfly that’s afraid to fly…

dinsdag 27 december 2011

Brief aan de vrije wil.

Beste vrije wil,

Beste onzichtbare vrije wil.  Beste misschien wel en misschien niet bestaande vrije wil.  Beste onderwerp zijnde van discussies en ruzies vrije wil. (Deze zin klopt niet). Beste ongrijpbaarheid. Misschien is dat een synoniem voor jou?

Ik wil weten of je bestaat. Eigenlijk geloof ik van wel. En vaak twijfel ik. Subjectief gezien besta je ontzettend. Dacht ik. Want de mensen kiezen zelf voor wat ze willen en wat ze doen.  Maar kies je wel echt zelf voor wat je wilt? Is er iets buiten je wat je wil bepaalt? Of zijn het gewoon, zoals de wetenschappers zeggen, onze hersenen die automatisch hun processen uitvoeren.  En wij lopen er gedwee achteraan. Denken niet over jouw bestaan na. En doen onze dingen.

Wat wil ik? Bepaalt mijn omgeving wat ik wil? Of kan ik dat prima zelf uitmaken.  Ik denk echt dat ik subjectief, van uit mijn eigen gezichtspunt vrij ben om te kiezen voor wat ik wil. En dat je in dat opzicht dan ook een beetje bestaat. Ik kan ervoor kiezen in God te geloven. En toch. Desalniettemin – achter mijn subjectieve laag zit de volgende. En in die laag besta je misschien niet. De laag die mijn keuzes beïnvloedt. Wetenschap zegt exclusion de la transcendence. Maar als wat je niet kunt waarnemen dús niet bestaat ken ik er nog wel een paar.

Soms geloof ik dus dat ik vanuit mijn eigen gezichtspunt altijd vrij ben om te kiezen – wat ik maar wil. (Al zegt een zacht stemmetje zoiets als: En soms wil je dingen die helemaal niet goed voor je zijn. En je vertikt het om iets anders te willen. Heb je zoveel macht over je wil als je denkt?). Maar wordt je wil in vrijheid ingeperkt als iets, iemand van buitenaf daar invloed op heeft? En ik geef het toe. Misschien zie ik wel heel veel dingen over het hoofd. En ben ik langzaam, heel langzaam verschoven van een brief schrijven aan jou – naar een brief aan de keuzevrijheid. Hoe meer ik over jou nadenk hoe minder ik van je begrijp.

Ik geloof dat ik er helemaal zelf voor kan kiezen om in God te geloven – zonder dat ik het gevoel heb dat ik gedwongen word. Maar tegelijk geloof ik in laag twee dat God zelf ervoor zorgt dat ik voor hem kies. Ben jij dan minder vrij, wil? (Eigenlijk wil ik schrijven alsof dit een wetenschappelijk paper is. En dat lukt me niet. En natuurlijk hoeft het ook niet).

Soms doe ik dingen zonder erbij na te denken. Na afloop denk ik dan: Waarom? Had ik het niet anders kunnen doen? Of is het zoals hersenwetenschappers het zeggen – en waar ik enorm moe van word – dat alle processen automatisch gaan. En als vurende zenuwcellen bepalen wat ik doe. Hoe vrij ben ik? Hoe vrij moet ik me voelen?

Ja vrije wil. Ik weet nog steeds niet of je bestaat. Objectief gezien ben je waarschijnlijk een illusie. Maar subjectief gezien.. wil ik graag in je geloven.

Beschouw mijn brief maar als een denkoefening. En vooral niet als waarheid. Dat wilde ik maar even zeggen. Het idee dat hersenwetenschap en geloof overlap hebben wat jou betreft vind ik grappig. Al begrijp ik nog steeds niet in welke mate. En hoe. En waarom.

Weet je hoe ik me voel? Als iemand die met een netje achter vlinders aanholt. Ik probeer kennis te verzamelen. Over jou. Maar je wordt hoe langer hoe ongrijpbaarder en ik begrijp hoe langer hoe minder van je en op de één of andere manier loopt je nederige boskrekel bijna paars aan van al dat vermoeiende denken.

Je nederige boskrekel.

zaterdag 24 december 2011

Brief aan de kerst

Beste kerst,
Het is weer december. Nadat ik al maanden toeleefde naar Sinterklaas – bedankt, supermarkten die al in augustus pepernoten in de schappen gooien! – is dat gelukkig voorbij; kerst nadert. Met rasse schreden: nog een paar uurtjes en dan zal, in alle vroegte, de eerste kerstdag aanbreken. In mijn huis geen mistletoe en al zeker geen stalletje met een verdwaasde Jozef en Maria met een kindeke in het kribje, omringd door koeien, geiten en schapen. Maar de kaarsjes branden, de chocolademelk is warm en de kerstmuziek staat aan: ik ben er klaar voor.
Kerst, jij bent het feest waar ik intens van geniet. Als ik terugkom van mijn zomervakantie kan ik al genieten van stille, voorzichtige kerstmuziek. Van naderende kou. Van sneeuw. Van warme chocolademelk. Van het verhaal van het mooiste Kerstkind. Uitziend naar jou.
Lieve kerst, ken jij alle gedichten die ooit gemaakt zijn ter ere van jou? Gokje: nee. Ik denk dat je het leuk zou vinden om een mooie te horen. En daarom wil ik er graag eentje met je delen. Het is wel een Engels gedicht – kan je Engels? Als je dat niet kan, moet je me maar terugschrijven, dan vertaal ik ‘m voor je! Maar voor nu gok ik erop dat het lukt.
Christmas Star
On that magic night in Bethlehem
On the birthday of a boy
The angels sang and the heavens rang
With tidings of great joy
And on that night an ancient spark
Had journeyed from afar
The greatest gift that God could give
Became the Christmas Star
There’s a light that shines on everyone
Burning brighter everyday
For the souls who search for peace on earth
It’s the Christmas Star that lights the way.
For the wandering flock
The shepherds watched
Is still the same today
Returning every child of God
Who’s ever gone astray
There’s a light everyone can see
A song for every heart to see
There’s a light shining from above
Giving everlasting love
There’s a promise in the prophecy
That wise men will behold
A son for all eternity and so the story’s told.
Mag ik je trouwens teleurstellen? Ik wil je, na dit mooie gedicht, zeker niet kwetsen, maar ik weet heus wel dat het kerstfeest dat wij vieren, een onzinnig bedenksel is. Kom op, hoe groot is de kans dat Jezus werkelijk hartje winter geboren werd? En het grote feest, vol gezelligheid en eten – het zou de ontvangst zijn waar Hij recht op had, maar het was niet de ontvangst die Hij kreeg. Een timmerman en een jong meisje, een stal en een groepje armoedige herders, dát is wat Hij kreeg. Als dank voor het meest briljante Reddingsplan ooit.
En toch; kerst maakt mij dankbaar. Blij met het ultieme Reddingsplan. Want Halleluja, Jezus kwam en redde mij. En dat is de kern van het gezelligste feest van het jaar: dank je wel, kerst!
I wanna wish you a merry Christmas!
Tinkerbell

Brief aan het levensscript.

Best Levensscript,                                                                                                                                        

Diep in me voel ik spanning, omdat ik jou een brief ga schrijven en ik helemaal niets van jou weet. Eigenlijk zou ik geen spanning meer moeten voelen, omdat ik al zo vaak brieven heb geschreven aan onbekende dingen en wezens. Maar zeker weten of ik minder spanning zou moeten voelen, doe ik niet. Misschien moet ik juist wel meer spanning voelen.

Het probleem heb ik al licht aangeraakt. Ik weet nooit wat het meest juiste is. Zelfs geeneens of dat bestaat. Meestal is het geen probleem om iemand niet te kennen, maar jou niet kennen is wél een probleem. Vind ik dan. Je hebt een mooie naam: levensscript. Maar het niet-kennen van jou brengt me altijd aan het twijfelen, terwijl het kennen van jou absoluut een voordeel zou zijn. Maar ik ken je niet en ik weet dus nooit precies wat ik moet doen. Twijfelen, wikken en wegen dat zijn de hoofdingrediënten van mijn leven.

Wat weet jij van het echte leven, Levensscript? Vaak denk ik dat het leven gewoon een toneelspel is. Ik zal je niet in het ongewisse laten over het genre: een dramaschouwspel. Zo voel ik dat. Soms denk ik dat al mijn medespelers jou kennen, behalve ik. Soms – in mijn meest duistere momenten – lijken alle levensacteurs jou te kennen en precies te weten wanneer zij wat moeten doen. Of juist niet moeten doen. Behalve ik.

Doe je eigenlijk ook ook aan rolwisselingen? Of kan ik eens een ander – minder potsierlijk – kostuum krijgen? Of staat dat niet in jou beschreven? Alles lijkt te bestaan uit lichtgrijze en doorzichtige kringen die door een oneindig vacuüm draaien en langzaam maar zeker steeds troebeler worden totdat iedere werkelijkheidszin verdwijnt. Kringen en golven. Zij lachen me uit en fluisteren iets onverstaanbaars. Onzekerheid gaat over in angst. Angst gaat over in wanhoop die gevaarlijk dicht tegen fatalisme aanleunt.

De wereld om mij heen lijkt sneller te draaien dan nodig is en ik kom altijd een aantal stappen achteraan. Te laat komen. Te laat iets begrijpen, daar ben ik goed in. Absoluut talent zou je het kunnen noemen. Jij zou de oplossing kunnen zijn, maar je verstopt je voor me, hè? Je wilt me vast niet kennen. Dit ruikt naar zelfbeklag. Mezelf een slachtofferrol aanmeten. Nee, ik moet het vast anders zien. In het meest gunstige geval heb ik het mis en ben ik niet de enige die jou niet kent. Misschien moet ik beter leren improviseren en gewoon net doen alsof ik jou wél ken. Wél doorheb wat de volgende stappen zijn. Is dat soms waar iedereen mee bezig is?

Hoe jonger de spelers om mij heen zijn, des te oprechter zij overigens op mij overkomen en des te beter zij jou lijken te begrijpen. Mooi vind ik dat;  ik geniet ervan. Tegelijk beangstigt me dat, omdat met het ouder worden de kans om jou te kennen steeds harder af lijkt te nemen.  Zo komt het in ieder geval op mij over. Een jonge speler blijven kan niet. Volwassen worden, dat is iets wat hoort. Dat staat ontegenzeggelijk, niet omver te krijgen, vast. En ik? Ik ben er bang voor.

Weet je waarom? Heeft iemand anders je het misschien al eens uitgelegd? Ik zal het je vertellen. Langzaam maar zeker werken we naar een plot toe, toch? En ik? Ik ben er bang voor, omdat ik niet eens weet wat de volgende stap is. Laat staan dat ik het grote geheel begrijp. Ik begrijp je plot niet en ben bang dat een ontrafeling uitblijft. Of erger nog: tegenvalt. Waar moet ik heen? Het zou beter zijn als je me in ieder geval de volgende stap liet zien. Als ik het toneelspel van boven bekijk, val ik uit de toon. Wanneer moet ik wat zeggen? Wanneer moet ik wat doen? En wanneer heeft dat zin? En waarom weet ik dat niet?

Eigenlijk denk ik dat ik te pessimistisch ben. Teveel zwarte, donkere wolken zie. Een uitgestoken hand om mij te helpen lijkt te ontbreken. Ik moet verder gaan. Spelen. Acteren. Of ik jou nu ken of niet. Graag wil ik opheldering. Ben ik soms niet de enige die jou niet kent? Ik zou het om willen draaien: zijn er eigenlijk wel mensen die jou kennen? Ik voel dat ik ga lachen. Je bestaat misschien niet eens! Wat een opluchting. Ik moet meer leren lachen. Om mezelf. En om jou. En als je wel bestaat, dan zou je me eens een brief kunnen schrijven waarin je me vertelt waarom wij nog nooit kennis gemaakt hebben en waarin je vertelt tot in hoeverre je eigenlijk uitgewerkt bent.

Misschien moet ik weer voor de mildste en meest genuanceerde oplossing gaan: een aantal mensen kent jou wel, een aantal mensen kent jou niet. Acceptatie van de situatie zou me sieren. Best Levensscript, graag zou ik vrienden met je worden. Als je bestaat tenminste. Bovendien zou je me meteen kunnen vertellen of jij weet met welk speciaal doel je gemaakt bent. Je zou me er mee helpen.

Ik ben niet boos op je. Denk dat niet. Ik stop met jou vragen te stellen. De sleutel ligt niet in het kennen van jou. Het zou beter zijn voor me om eens met je Regisseur te gaan praten.

Toch de Koningstijger (dat weet ik dan weer wel).

vrijdag 23 december 2011

Brief aan de oostenwind.

Beste oostenwind,
Niemand weet waar de wind vandaan komt. En waar hij heengaat. We weten alleen dat je geluid maakt. En door de beweging van de bomen weten we dat je er bent. Waarom zeggen we dat we niet weten waar je vandaan komt? Ik zou toch zeggen uit het oosten? En toch meen ik te begrijpen dat we zelfs van jou, oostenwind, niet weten waar je vandaan komt. En ook niet waar je uiteindelijk naartoe gaat.  Omdat we simpelweg niet weten waar je woont.Waar je iedere keer opnieuw vandaan waait. (Ik weet alleen niet hoe je er weer terugkomt).

Ik wilde maar één ding zeggen vandaag. Heel zachtjes in je oor fluisteren. Luister je, oostenwind?
Wat ik wilde weten is of je nog komt. Kom hier. Misschien kunnen we wat vieren. Misschien kunnen we huilen. Misschien kun je sneeuw opwerpen tegen deuren en muren.  Dan moet die wel eerst vallen, oostenwind. Maar jij bent doorgaans degene die zorgt voor sneeuw. Voor de mooie sneeuw. Ik weet dat je ijzig bent. Ondoordringbaar. En dat mensen aan niets anders denken dan kleumen wanneer ze je voelen.Desalniettemin verlang ik naar je. Kom dan. Alsjeblieft? (En neem Vorst mee. En IJs. En Sneeuw). En waai maar. Als je maar komt.
Verjaag die Westenwind. Neem de Noordenwind mee. Laat de Zuidenwind bevriezen. Maar kom.

Je nederige boskrekel.
(Waarschuw me wel even voordat je komt. Dan zorg ik dat ik veilig in het mierenhol ben).

-
Voor een brief aan de wind in het algemeen: klik hier.

donderdag 22 december 2011

Brief aan de rationaliteit.

Aan mijn allerliefste vijand rationaliteit,

Weet je, rationaliteit, soms ben ik best wel een beetje trots op je. Ben ik trots dat ik dingen zomaar weet of sommige denksprongetjes net iets sneller maak dan anderen. Dan ben ik blij en dankbaar dat je bij me wilt zijn, en me helpt in dit leven. Het maakt alles soms een stuk makkelijker. Maar soms ook weer een stuk moeilijker. Af en toe zou ik je wel eens weg willen sturen. Ga nou bij me vandaan. Klem je alsjeblieft niet zo aan me vast. Je dwingt me tot nadenken. Maar dat wil ik soms helemaal niet. Ik vraag me af waarom ik je af en toe niet gewoon kan uitschakelen. Gewoon dingen doen omdat ik ze doe.Kijken waar ik uitkom zonder uitgestippeld pad. Zonder doel niet doelloos bezig zijn. Geloven in iets, zonder dat ik het beredeneren kan. Blij zijn met iets, zonder dat ik het op een wetenschappelijke manier kan verklaren. Onzettend kwaad zijn zonder reden. Een keer een bord naar de muur gooien, zonder dat ik van te voren bedenk wat de gevolgen van die daad zijn en wat het bord wel niet gekost heeft. Af en toe lijkt me dat veel makkelijker.

Ik ben heus wel blij met je, lieve ratio, begrijp me goed, maar soms lijkt het me allemaal een stuk makkelijker als je even weg gaat. Als ik moe ben van al het denken bijvoorbeeld. Als ik niet meer weet wat ik voel,omdat al mijn gevoelens doordacht lijken te zijn. Daarom stel ik me soms een wereld zonder jou voor. Waarin gevoel centraal staat en mensen puur zichzelf zijn, zonder alles te beredeneren. Zonder zich af te vragen wat anderen van hen zouden vinden. Zonder de meest gepaste houding aan te nemen in een bepaalde situatie, maar gewoon te doen wat ze eigenlijk diep van binnen zouden willen doen.
Maar toch denk ik dat het een aparte situatie op zou leveren. Of in ieder geval een situatie die we niet gewend zijn, en dus waarschijnlijk als apart markeren. Als we niet meer zouden nadenken, zou de wetenschap dan nog wel bestaan? Als jij, ratio, ons nooit had geholpen, zouden we dan nog wel kunnen profiteren van al de dingen die de wetenschap ons heeft gebracht? Zou de techniek niet stilstaan? Maar toch weet ik niet of dat zo nadelig zou zijn. Als we niet zouden nadenken, zouden we toch ook niet nadenken over wat er zou zijn geweest als we veel hadden nagedacht?

Maar toch ben ik blij met jou, want je voelt zo vertrouwd.
Ik ben toch blij met jou, want jij geeft me de de ruimte om denken hoe het zonder jou zou zijn geweest.

Een lieve groet,
Baboesjka

woensdag 21 december 2011

Brief aan de put van de leegte

Put van de leegte. Ik verwens u. Oh. Ik schrik nu van mezelf. Ik schrijf eigenlijk nooit met de intentie om iemand, als u iemand bent,  pijn te doen. Ziet u het maar als een wanhoopskreet. Ziet u het alstublieft niet als een persoonlijke aanval. En toch.Verwens ik u.
Waarom bestaat u? Of bestaat u niet, maar creëer ik u zelf? Kunt u dat mij vertellen? Want als u niet bestaat. En ik u dus creëer. Verwens ik mezelf.

Put van de leegte. Ik ga er even vanuit dat u bestaat. Wachtte u op mij? Wachtte u, tot ik u kwam bezoeken? Of wist u dat ik kwam, maar wachtte u verder niet op me, omdat u nou eenmaal niet kan wachten? Of wist u helemaal niet dat ik zou komen? Als u op me wachtte. Heeft u dan invloed gehad OP mijn komen? Heeft u me onbewust zó beïnvloed, dat ik vanzelf, zonder dat ik daar enige invloed op had, naar u toe zou komen? Wist u ook wanneer het zou gebeuren? WILDE u dat ik kwam?Of hoopte u dat ik weg zou blijven. Niet omwille van uzelf, want u vind het vast gezellig, na al die leegte, om weer eens gevuld te zijn. Gevuld met mij. Maar omwille van mij. Omdat ik nu, nu ervaar wat u altijd ervaart. Leegte. Of,wenste u het me toe? Zoals ik nu u VERwens. Heeft u nu leedvermaak? Leedvermaak dat ik me heb laten beïnvloeden. Of dat ik mezelf zo in de knoop heb gedraaid dat ik bij u terecht moest komen? Put van de leegte. Ik weet niet hoe u tegenover me staat. Daarom kan ik best een beetje gemeen tegen u doen. Al. Bedenk ik me nu. Als ik ooit wéér terug bij u kom, ALS ik tenminste ooit weer bij u weg kom, moet ik wel zorgen dat ik goeie vriendjes met u ben. Toch? Of bent u gewoon ‘put van de leegte’ en kan niets u erger of minder erg maken. Maakt het niet uit, of ik van u hou. Of dat ik u haat. Verwens? Ik hoop het. Want anders heb ik het nu weer gruwelijk verpest. Zoals ik meer heb verpest. Ik draai in een cirkel volgens mij. Ik verpest iets. Ik kom bij u terecht. Ik verpest het bij u. Waardoor ik het verpeste nog erger verpest. Of dat ik misschien nooit meer iets NIET kan verpesten.

Heftig.

Put van de leegte. Verdwijn uit mijn ogen. Uit mijn hart. Uit mijn hoofd. Uit mijn leven.
Ik kan niet bij u vandaan. Gaat u dus bij mij vandaan. Of geef me de macht. Uw macht. Om weg te gaan.
Put van de leegte.
Ik zeg.

Ik voel me leeg.
ik wil weg
weg van jou
je bent zo grauw
ik wil weg
ik voel me leeg.

Put van de leegte.
Verdwijn in de diepte.
In de lege vergetelheid.

the butterfly that’s afraid to fly (maybe because she just can’t do it!)

Brief aan mijn opa

Lieve opa,

Het is al weer meer dan tien jaar geleden. Toen sloeg het noodlot toe. Toen werd ik voor het eerst geconfronteerd met ziekenhuizen. Ziekte. Lijden. Pijn. Hoop. Genezing. Complicaties. En tenslotte met de dood. Wat heb ik genoten van die laatste momenten, dat laatste halve jaar. Dat halve jaar waarin ik, als rasechte chocola-verslaafde, chocola spaarde. Want u was zo mogelijk nog meer verslaafd aan chocola dan ik. En voor zieke mensen moet je goed zorgen, dacht ik.
Of toen ik een reep chocola kreeg na een verjaardagsfeestje. Ik bewaarde het ding braaf, want zondag mocht ik mee naar u. Naar het ziekenhuis. En dan had ik een tekening en een heerlijke reep chocola. Het kostte me wel moeite, maar ik moest en zou het bewaren tot zondag.
En toen was het eindelijk zondag. Ik was nog lang niet vergeten dat ik die reep mee zou nemen, en ging op speurtocht naar mijn chocola. Echte Milka-chocola, kan ik me nog herinneren. Maar waar ik ook zocht, ik vond het niet. Ik in tranen. Papa bezorgd (‘wat is er?’). Mama boos (‘je bent bijna 11! Wie gaat er huilen om een reep chocola?’). Mijn broertje schuldbewust (‘ik wist dat niet’). Ik boos (‘wie pakt nu zomaar andermans spullen af?’). Gelukkig wist oma het allemaal weer in rechte banen te leiden; onder het mom van ‘kom op, anders is het bezoekuur voorbij!’ Die reep chocola heeft u nooit gehad. Want ik mocht mijn zakgeld niet uitgeven aan snoep.
Of al die spelletjes Rummy die we speelden! En u maar volhouden dat ik vals speelde, terwijl ik zeker wist dat u degene was die het spelletje saboteerde. Of al die keren dat ik een poging deed mijn longen naar buiten te hoesten. En u had daar een oplossing voor: een héle eetlepel suiker. Het hielp wel even, dat is waar. Maar dat kwam omdat ik het zo zielig vond als het niet zou helpen en daarom deed ik heel hard m’n best om niet te hoesten. Dus, opa, mocht u vanuit de hemel mee kunnen lezen: het spijt me. Ik jokte. Het hielp niet. En het was vies. Maar het was wel lief!
Of die keren dat ik mee mocht op de trekker. Maar wat vond ik het eng!
Good old memories. Soms is het beter om terug te kijken en dankbaar te zijn. Dankbaar voor alle liefde die ik van u ontving. Ik mis u nog steeds, maar u bent beter af. Daar ben ik van overtuigd. Voor tweehonderd procent!

Liefs,
Tinkerbell

Brief aan het diepe denken.

Best diep-denken,

Je bent een zwemmer. Een duiker. Maar je bereikt nooit of te nimmer de bodem. Terwijl je daarvoor was bedoeld. Om diep af te dalen. En om dan, met de beste schatten, weer omhoog te zwemmen. Niet te snel. Dat zou niet goed voor je zijn.

Ik heb vragen voor je. Veel vragen. En ik begin meteen. De eerste vraag is hoe je eruit ziet. Of je er wel uitziet als iets. Of ben je simpelweg stroom die van de ene naar de andere zenuwcel danst? En dat keer heel veel. Maar dat is zo statisch. Zo niet romantisch.  Dansen wel. Stroom zijn niet. Mijn tweede vraag is hoe diep je duikt. Hoe ver kun je diep-denken? Hoe ver kan de mens die het allerbest diep kan denken afdalen? En hoeveel kan hij weer meenemen naar boven? Hoe kan het dat je jezelf in de ene mens zó manifesteert en in de andere nauwelijks? (Sommige mensen weten niet eens van je bestaan). Besta je trouwens alleen in mensen?

En, best diep-denken, ben jij in woorden te vatten? Want ik weet wel hoe dat gaat met jou. Ik denk diep.  En ik ben er trots op dat ik eindelijk een kluwen van wat dan ook ontwar. Maar als ik dan op zoek ga naar de woorden wordt het net als dromen. Bij het wakker worden is alles weg. De gedachten. De woorden.

Zijn we altijd bewust van je? Wie BEN je?  Waar kom je vandaan. Waar ga je naartoe? Ben je weleens bij mij geweest? Kom je anders snel? (Theedrinken, diep-denken, ken je dat? Met veel suiker).

Je nederige boskrekel.

dinsdag 20 december 2011

Brief aan de tegenstrijdigheid.

Dankjewel, lieve vlinder-die-bang-om-te-vliegen-is.
-
Beste tegenstrijdigheid,
Ik vind het best lastig om jou een brief te schrijven. Want ik weet eigenlijk niet wie of wat je bent. Of moet ik je zelfs in meervoudsvorm aanspreken, omdat je niet ‘één’ bent?
Toch verdien jij, ja ik houd het even bij je, het ook om een brief te krijgen. Want ik kan me voorstellen, niet gemeen bedoeld hoor, dat je nog nooit een brief hebt gekregen.
Vind je t gek dat ik jou een brief schrijf? Ikzelf eigenlijk wel een beetje. Toch doe ik het. Want gek doen is soms nuttig. En leuk.


Goed. Kun jij me misschien iets over jezelf vertellen? Je bent zo abstract voor me.
Tegenstrijdigheid.

Ben je onzijdig? Of heb je een geslacht?
Tegenstrijdigheid.
Bén jij eigenlijk wel?
Parmenides stelde: Het zijnde is. En het niet-zijnde is niet.
Het zijnde is 1) onveranderlijk 2) eeuwig 3) onbewegelijk en 4) 1 en ondeelbaar.
Bén jij? Nee, want je verandert. Je bent niet ‘onbewegelijk’. Toch? Je bent niet één of ondeelbaar. Want jij, jij bent toch juist altijd twee? Je bent het één en het ander. En je bent het één en het ander niet. Jij bent twee. Eeuwig zou je nog wel kunnen ‘zijn’. Toch vind ik dat ik terecht concludeer dat jij eigenlijk niet- bént.


Je bestaat niet.
Heftig.
Want toch schrijf ik je nu een brief. Schrijf ik dan nu in het luchtledige? Misschien wel. Dat voelt.
Tegenstrijdig.

Want ik wil niet schrijven in het luchtledige. En toch wil ik jou schrijven. Misschien kan ik je nu schrijven omdat jij – ben jij het echt?- in mij bent. Moet ik dan aannemen dat ik jou alleen kan schrijven tijdens een periode dat jij ‘in mij ‘bent’’? Dat kan ik niet. Want het idee om je te schrijven was er eerder als dat jij er was. Toch? Of ben je er altijd?
Hmm. Ik schrijf elke keer trouwens alsof je ‘bent’. Maar kan dat wel?
Want ik moest concluderen dat je niet-bent.
Als je niet bent, kun je ook niet komen. Of weggaan. Want je behoort tot het niet-zijnde.
Beste tegenstrijdigheid.
Ik geloof toch misschien wel dat je bestaat. Want hoe meer ik over je nadenk, hoe ‘tegenstrijdiger’  het wordt. Je bewijst jezelf als zijnde.
Toch?
Nee. Toch niet. Als je echt niet- ’bent’, kun je jezelf niet bewijzen als zijnde. En als je wel ‘bent’ hoef je jezelf niet te bewijzen als zijnde. Want je bent.
Tegenstrijdig.

Rare, eindeloze, grenzeloze, oneindige tegenstrijdigheid.
Ik kan niet met je praten. Ik kan jou en het begrip ‘zijn’ niet combineren. En dat is lastig.
Ik kan je zelfs niet vragen: “’Ben’ je paradoxaal”?
Want jouw ‘zijn’ is paradoxaal.

Tegenstrijdig.
Of schijnbaar tegenstrijdig.

Het spijt me.
  ik deed mijn best.
Maar jij, die niet bent,
  verwart me.
Hmm. Dan moet je dus toch ‘zijn’ want iets wat niet is, kan ook niet verwarren.
Je bent onmogelijk.
Maar u ‘bent’ niet. En toch onmogelijk. En naast onmogelijk toch mogelijk, want ik ervaar jou!
Hoe tegenstrijdig.

donderdag 15 december 2011

Brief aan de collectezak.

- met dank aan 'the butterfly that's afraid to fly'-

Beste collectezak,
Met dat ik deze aanhef aanhef, nee dit klinkt te aanhefferig. Opnieuw. Met dat ik deze aanhef op zijn plek laat vallen, want schrijven dééd ik, maar nu typ ik, dus op zijn plek laten vallen is een betere omschrijving, bedenk ik me, dat ik niet eerlijk ben. Want ik spreek u aan met, 'beste collectezak'. Beste waarvan? Beste van wie? Beste is een kwalitatief begrip, maar er is geen sprake van een kwantiteit, als ik alleen u aanspreek. Ook heb ik een bepaald beeld van u, maar in werkelijkheid weet ik niet welke collectezak ik aanspreek als ik u aanspreek.. Beste is dus eigenlijk een leugen. Maar aangezien dit een algemeen aangenomen leugen is, en ik stiekem geen idee heb hoe ik deze brief anders aan moet heffen, laat ik deze aanhef op zijn plaats staan. genoeg over de aanhef. Ik ontmoet u, (of nouja, ik ga er even vanuit dat ik altijd u, die ik nu aanspreek ontmoet) elke zondag, twee keer. En niet alleen u, ook uw collegacollectezakken.

Weet u, ik vraag me altijd af hoe u over uzelf denkt! Of kunt u als collectezak niet denken? Ook vraag ik me altijd af hoe u denkt over de mensen, (wist u dat eigenlijk, dat wij mensen zijn?) die u ontmoet op zondag. Of soms zelfs doordeweek. En hoe u denkt over uw taak, over uw collega's. Hoe is het in het wereldje van de collectezakken? Zijn er standen? Of is iedereen gelijk?

Ik ben me er van bewust dat ik mogelijk geen brief terug krijg. Ik weet namelijk, of ik denk dat ik weet, dat het moeilijk is voor u als collectezak om een pen vast te houden. Of te typen. Zoals ik nu. Een echt antwoord op mijn vragen zal ik dus niet krijgen. Daarom voel ik me vrij om u te laten weten wat mijn mening over u is. Hoe ik over u denk. Als u, na het lezen van deze brief, dringend commentaar heeft, laat u het me dan op een of andere manier even weten?
Ja. Ik ben er nu klaar voor. U ook?

Weet u, ik kijk altijd uit naar uw komst. U geloof het of niet, ik vind u mooi. En zacht. Tegelijkertijd vind ik het ook wel een beetje spannend. Elke ontmoeting is namelijk weer anders. Elke keer ben ik ook weer bang, dat ik u per ongeluk laat vallen ofzo. Ook weet ik nooit hoe u reageert op mijn gift.  Ik vraag me eigenlijk af of u voelt wat ik geef. En hoeveel degene drie banken voor mij geeft. Of 5 banken achter me. Wordt u blij van veel giften? Of bent u juist meer blij als er minder wordt gegeven? Het lijkt mij namelijk best zwaar om zoveel te dragen. Ik zou het heel goed snappen als u per direct, hier en nu, ons zou willen smeken er wat minder in te gooien voortaan. Of gewoon alleen briefgeld te geven.
Natuurlijk lieve lezers, is dit geen verkapt oordeel over collectes en een stiekeme hint om de opbrengst minder groot te maken, of juist enorm door het briefgeld,  maarre, denken wij ooit aan die arme collectezak?

Ik vraag me ook altijd af of u al die zweethandjes niet vies vindt. Iedereen zit zomaar aan u. Ik heb daar echt respect voor. Dat u dat toestaat, bedoel ik.
Hoe is trouwens de verhouding met uw collega collectezakken? Zijn er standen in de collectezakwereld? Maakt het uit of u een K, een D of een E-zak bent? Ben je als K-zak meer waard als bijv. een D? Of is het alleen maar een onderscheidinssymbool? Net als bij ons onze namen?

Als ik jullie voor de grote rondgang zie hangen, vind ik het er enerzijds zo gemeenschappelijk uit zien. Anderzijds ook zo eenzaam. Zo alleen.

Vindt u het moeilijk om afscheid te nemen als u van uw plek wordt gehaald? Of houdt u altijd in uw gedachten, als u die heeft, dat het voor even is?
Hangt u altijd naast dezelfde collega? Gaat u altijd met hetzelfde 'team' mee? Een vaste combinatie van K-, D- en E-zakken, zo gezegd?

Oh, nu stel ik toch vragen aan u. Maar ja, ik ben ook zo nieuwsgierig.

Voor ik ga stoppen, omdat deze brief al best lang is, en u als collectezak vast geen oneindige concentratie heeft, wil ik het nog even over uw taak hebben.
Ik zei al dat ik me afvroeg hoe u daar zelf overdenkt, maar ik zal u zeggen wat mijn mening erover is.
Houdt u goed vast.
Ik heb een oneindige bewondering voor u. Een eindeloos en diep respect. En als ik eerlijk mag zijn, en dat ben ik graag, vind ik dat uw taak.. ja.een ambt genoemd mag worden.
Uw nederige bescheidenheid, uw bewonderenswaardige geduld, zes dagen lang, uw aanpassing in uw 'aankleding'..
U bent perfect in het uitvoeren van uw taak.
Een taak die de naam ambt verdient.

Ik groet u, en hoop u zondag weer te treffen.Knipoogt u even naar me?
Of geeft u me een extra stevige handdruk?

the butterfly that's afraid to fly

woensdag 14 december 2011

Brief aan het papiervisje.

- met dank aan de Vlinder -

Stom visje,
Eigenlijk is het raar dat ik een brief aan je schrijf, maar toch doe ik het.
Ik zit er al heel lang mee in mijn maag.
Ik ben je zat. Heel erg zat.
En ik lijk maar niet van je af te komen.
Telkens als ik je ben vergeten, kom ik je weer tegen.
Weet je wat ik eigenlijk van je vind?
Je mag het best weten. Ik vind je vies, harig en je haalt het slechtste in me naar boven.
Zelfs je doden lukt niet.
Ik weet het: ik mag niet doodslaan, maar in jouw geval wel.
Je bent immers een stom beest. En al die kinderen van je, of wat het ook zijn, zijn net zo stom.
Je vindt alles aan me interessant.
Ik vind je op mijn kussen, in mijn bed, tussen mijn papieren, boeken, kleding en zelfs in mijn wastafel.

Kon ik je maar voor altijd verwijderen. Je achter mijn behang plakken, zonder dat je dat opeet.
Kon ik maar voor altijd van je gescheiden zijn.
Zo, nu weet je het.
Ik ben je zat. Heel erg zat.

Tot nooit weer ziens..

vrijdag 9 december 2011

Brief aan de wol.

Beste wol,

Je bent als een vlinder. En je begrijpt zelf niet waarom.

Want weet je. Je transformeert. Eerst ben je een onderdeel van een schaap. Je wordt gedragen. Je ademt. Voelt de wind. Dan, snel, wordt het schaap geschoren. Dag wol. Hoi wol. De wol wordt draad, de draad wordt weer wol. Een bol wol. De wol wordt kleding. Of iets anders.

Ik gooi je omhoog. Ver weg. De mensen lachen, want waarom gooi ik een bol wol weg. Ik weet het niet. Ik weet helemaal niets. En al helemaal niet waarom ik de dingen doe. Ik doe vaak dingen. En doorgaans weet ik niet waarom ik ze doe. Iets diep in mij zal het wel weten.  (Waarom ik tegen de wol filosofeer bijvoorbeeld. Wat heeft dat voor zin?). Wat heb ik voor zin, wol? Wat heb jij voor zin?

Als het koud is, ben je een beste wol. Maar wol, waar dien je toe daar waar het altijd warm is? En wol, ik weet waar je vandaan komt. Maar waar ga je naartoe?

Ik gooi je maar weer omhoog. Je komt vanzelf weer naar me toe. De kat zal je slaan. Je zult me kriebelen als je mijn sjaal wordt. Maar je bent wol. Mijn bovenste, beste wol.

je nederige boskrekel.