woensdag 4 januari 2012

Brief aan de verlegenheid.

Niet zo beste verlegenheid,

Ik kan wel schrijven maar niet praten. Wel schrijven. Niet praten. Dankjewel. Dankjewel  dat je zo’n beste verlegenheid bent. Je nestelt je ergens diep in mij, maar manifesteert je altijd en overal. Dusdanig dat ik denk dat ik wel prima kan schrijven. Maar praten. Ik denk steeds aan onder tafels duiken als ik aan praten denk. Aan onzichtbaarheid. En aan grijze muizen. 

Voorzichtig kijk ik naar beneden en word ik rood. Want rood word ik altijd. Jouw schuld. Hollandse jongens met appelwangetjes horen te blozen. Meisjes die hopeloos verliefd zijn (bah). Maar ik niet. Nooit. Maar blozen trekt zich daar niets van aan. Ik hoef maar te denken over wat iemand van me denkt en voilà. (Zou je tegen blozen willen zeggen dat ik het zou waarderen als hij verdwijnt?) Weet je, krekels horen te tsjirpen. Niet weg te kruipen in het stof omdat dat zo fijn grijs is.

 Als ik je kon zien, zou ik naar je toelopen, je de hand schudden, vragen hoe het met je gaat en je vragen wanneer je verdwijnt, samen met blozen en waarheen je dan zou verdwijnen. (Waarschijnlijk zou je naar beneden kijken en rood worden, gaan stotteren, zodat ik uiteindelijk nog niet weet waar je heen gaat verdwijnen).

Zal ik de deur vast voor je opendoen, verlegenheid? Ja? Je mag mijn paraplu wel hebben mocht het gaan regenen. Tegen wegwaaien kan ik helaas niets doen.

De boskrekel. (vandaag even niet nederig).

1 opmerking: