Beste haan,
Ik denk er nu al dagen aan om je te schrijven. Zo
van: O ja, dat moet ik doen. Maar als ik tijd heb, heb ik geen zin. En als ik
zin heb, juist dan is er weer dat probleem met tijd. (Misschien is het
onbeleefd om in een brief te zeggen dat je eigenlijk geen zin had om te
schrijven. Geen tijd is tegenwoordig een goed excuus, want iedereen heeft geen
tijd. Altijd).
Goed. Laat ik een brief aan je schrijven nu je nog
rondhuppelt en kukelt. Het kan zijn dat je binnenkort opgepeuzeld wordt. Twee
hanen in één hok is een beetje veel. Maar laat deze woorden je vreugde niet in
de weg staan. En blijf kukelen.
Maar je moet wel oefenen. Het is heel vervelend om ’s
ochtends wakker te worden van een niet afgemaakte kukeleku (je komt vaak niet
verder als kukele. Dat klinkt half, haan. Heel erg half en onafgemaakt). Zorg
je ook voor halve kuikentjes? Eet je je eten ook half op? Zit je met één poot
op stok? Nou? Ik vind dus dat je geen excuus hebt om half te kukelen.
(Officieel noemen ze het kraaien. Maar ik vind er weinig kraaien aan). En als
het je, met heel veel pijn en moeite toch lukt om een hele kukeleku uit je
strot te wurmen (wurmen, haan, lust je die?), is het zo’n uitgerekte kukeleku
dat ik denk aan alles wat eindeloos duurt. Een preek op een hete zomeravond,
een college als je eigenlijk in het gras een boek wilt lezen, aardig doen tegen
mensen die niet aardig zijn. (Bijna alle mensen zijn aardig. Maar bijna alle
mensen zijn soms ook niet aardig, haan, want eigenlijk zijn ze allemaal slecht.
Af en toe laten ze dat zien, als de situatie erom vraagt – dat zeggen ze, zodat
ze een excuus hebben om slecht te zijn. Misschien kom je er nog wel achter.
Sadistisch zijn ze: wat zul jij lekker smaken, haan).
Toch zal ik mijn best voor je doen, haan. Ik zal
zeggen dat het zielig is als je opgegeten wordt. Zielig. Dat is wel het laatste
wat je wilt zijn, maar wat je toch bent. Je kraai kukelpogingen zijn al
zielig. Laat staan wat je zou zijn als je op een bord lag. (Ik ben echt
sadistisch hè, haan). Je bent stomvervelend als je me veel te vroeg wakker
maakt. En toch vind ik het discriminatie dat je omwille van je mannelijke
hanigheid in de pan zou worden gehakt. Het is niet fijn om een jongetjeskip te
zijn. Zoiets. Het is als in dat grapje over iets wat geel is en rood wordt als
je op een knopje drukt. Nee. Het is te gruwelijk (ik ben echt sadistisch, ik
moet metalliedjes gaan schrijven over allerlei gruwelijkheden).
Toch had je hoe dan ook aardige voorgangers. Niet altijd,
niet allemaal. De eerste haan heette Hendrik – die uiteindelijk eindigde met
afgekloven kop achterin het kippenhok. (Ik weet niet waarom, want hij was echt
schattig. Ik was negen en sjouwde met Hendrik overal naartoe). Toen kwam
Sterretje – die het loodje legde. Ik weet niet waarom, want hij was echt lief.
Maar soms liggen hanen ineens met de pootjes omhoog en een blauw aangelopen kam
plat gestrekt op de grond. En toen Karel, onoverwinnelijke Karel die roemloos
en anoniem geruimd werd. Karel was niet zo’n aardige voorganger. Huilend stond
ik met de hark in het kippenhok en hij, in vol ornaat, tegenover me om zijn harem
te bewaken. Allemaal hanen, genoemd naar figuren uit de geschiedenis, wanna-have
vriendjes, naar mijn broer..
En toen kwam jij. Naamloze haan. Samen met een
andere haan in een kippenhok. En als ze dan toch één van die hanen opeten, dan
maar het liefst jou. (Sorry). Tenzij je fatsoenlijk leert kukelen. (Stop met
dingen half doen. Of met dingen te goed doen. Uitsloverij, noemen ze dat. Dat kan twee kanten op).
Groet,
De boskrekel.
(Eten hanen geen krekels, trouwens?)